Niets spreekt zo tot de verbeelding als een kasteel; een herinnering aan lang vervlogen tijden, toen de winters lang en koud waren en de edellieden zich mochten vermeien in ruime vertrekken met manshoge openhaarden in gezelschap van edele vrouwen en trouwe viervoeters.
Anno nu wonen wij allemaal in een kasteel - my home is my castle - en mochten daar twijfels over bestaan dan hebben wij, Genderbeemders, extra recht van spreken want wij hoeven alleen maar te verwijzen naar onze straatnaambordjes.
Van Akerendam tot Zuydewijn is een introductie tot een reeks episodes die in het infoblad van SBG zijn verschenen (vanaf 2002) en inmiddels ook op onze site staan.
Mocht U nog suggesties, op- of aanmerkingen hebben, dan kunt u ons bereiken via : This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it..
De wijken van Gestel zijn:
De jongste wijk van stadsdeel Gestel is het Oud Kasteel. Dit verwijst naar het oude kasteel van Blaarthem dat hier heeft gestaan, ongeveer in de zuid-oosthoek van de buurt Genderbeemd. De meeste straatnamen in de tussen 1973 en 1978 gebouwde wijk verwijzen naar Nederlandse kastelen. Al in 1340 was hier sprake van een kasteel. Omstreeks 1780 wordt het gemoderniseerd. Aan het eind van de 19e eeuw is het afgebrand en in 1914 gesloopt.
De naam van de buurt Genderbeemd spreekt voor zich: hooilanden langs de Gender.
Sinds 1991 wordt de Brabantse Kastelendag op Tweede Pinksterdag georganiseerd en zo'n twintigtal kastelen en ruïnes zijn dan te bezichtigen.
Stel dat wij nu leefden in het jaar 1892, dan zouden wij met ons "Huys tot Blaerthem" hebben kunnen meedoen. Helaas is dit kasteel, dat lag ter hoogte van Akerendam nr. 18, op 27 mei 1893 door brand verwoest; slechts de buitenmuren bleven over. Enkele decennia later, om precies te zijn in maart 1914 werd het laatste restant, een muur met een stuk schoorsteen gesloopt door de toenmalige eigenaar. Er bleven nog wat muur- en vloerresten over en in 1974 zijn opgravingen verricht door De Archeologische Werkgroep Eindhoven. Een jaar later is begonnen met het bouwrijp maken van de grond voor onze wijk.
Meer informatie over de kastelen Blaarthem en Gagelbosch kunt u lezen in het boekje "De Kastelen Blaarthem en Gagelbosch bij Eindhoven" een uitgave van de Archeologische werkgroep Eindhoven. Bijgaande foto is uit dit boekje.Dit boekje doet op boeiende wijze verslag van onderzoekingen en opgravingen die verricht zijn op de locaties van beide kastelen. De onderzoekers hebben echter nog vele vragen.
Zijn er kasteelliefhebbers in onze wijk die misschien nog wat informatie hebben. Laat het ons weten op This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it. .
Als je onze mooie buurt binnenrijdt, is de eerste straat rechts Akerendam. Een goed begin van onze reeks over de kastelen in de buurt Genderbeemd, omdat in deze straat vroeger ons eigen "Huys Tot Blaerthem" stond. Akerendam, een zgn. Hofstede in Beverwijk, werd gebouwd in 1637/39, door Jan Bicker, telg uit een zeer invloedrijk Amsterdams geslacht, koopman en scheepsbouwer.
Akerendam was een van de vele buitens die in de 17e en 18e eeuw door vermogende Amsterdammers werden gesticht aan de Amstel, de Vecht en in het Kennemerland en die dienden om 's zomers de stinkende stad te ontvluchten.
Ruim 150 jaar zou Akerendam in Amsterdamse handen blijven. In het eerste kwart van de 18e eeuw werd het huis door Jan Lucas Pels vergroot en verfraaid. Het pand werd voorzien van een monumentaal trappenhuis en een zaal met fraaie geschilderde behangsels en een indrukwekkend stucplafond; de tuin werd uitgebreid en naar de heersende mode voorzien van een grote spiegelvijver, omgeven door een geometrisch patroon van lanen met hoge, strakke hagen en rijkelijk voorzien van sculpturen, Eind 18e eeuw, toen de Amsterdamse burgemeester Gerrit Hooft Gerritsz. eigenaar was, werd de tuinaanleg verlandschappelijkt: het strakke lanenpatroon werd vervangen door slingerende paden en natuurlijk aandoende bosschages.
In 1800 werd door de toenmalig eigenaar Johan Arnold Blois van Treslong aan de Velserweg een theekoepel gebouwd met uitzicht over de Wijckermeer. Het meer zou vijftig jaar later worden ingepolderd; nu kijkt de koepel uit over het Stationsplein...
Akerendam werd in 1852 verworven door Mr Willem Louis Sluyterman van Loo, vrederechter en later kantonrechter te Beverwijk. Drie van zijn dochters, Frederica Henrietta, Anna Hermina en Paulina Abiga�, bleven ongetrouwd en hielden na de dood van hun vader Akerendam aan.
Zij besloten gezamenlijk het huis te bestemmen voor de huisvesting en verpleging van 'vrouwen uit den beschaafden stand, ongehuwd en geene weduwen zijnde', die als onderwijzeres, verpleegster, huishoudster, gouvernante of in enige andere betrekking een werkzaam leven hebben geleid en die niet meer in staat waren om in hun levensonderhoud te voorzien. Alleen vrouwen van 45 jaar en ouder kwamen in aanmerking. In 1916 overleed als laatste van deze drie zusters Frederica Henrietta en zag de Stichting Sluyterman van Loo het licht.
Restauratie van Akerendam, de Russische revolutie en de crisisjaren verhinderden dat de door de zusters zo zorgvuldig geformuleerde doelstelling ten uitvoer gebracht kon worden. In 1946 overleed de voorzitter van de stichting, Ir Willem Louis Sluyterman van Loo. Hij was kinderloos en liet het vermogen dat hij met zijn briljante carrière bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij had verworven aan de stichting na en gaf haar daarmee een gezonde financiële basis. Akerendam, dat tijdens de oorlog veel geleden had, werd onder voorzitterschap van Willem Sluyterman van Loo opnieuw gerestaureerd en geschikt gemaakt voor de huisvesting van zeven bejaarde dames en een directrice.
Tijdens het voorzitterschap van Mr Lamoraal Willem Sluyterman van Loo werd grond verworven naast Akerendam. Hierop werd in 1977 en 1988 het complex Nieuw Akerendam gerealiseerd: 140 senioren-appartementen. In 2000 en 2001 wordt dit complex grotendeels gerenoveerd: de oorspronkelijke 2-kamerappartementen worden zoveel mogelijk samengevoegd tot 3-kamerappartementen, zodat uiteindelijk 115 appartementen overblijven.
Dit alles geschiedt met respect voor de architectuur van de naastgelegen buitenplaats Akerendam, waarvan zowel huis als park als Rijksmonument zijn beschermd.
Het oude Akerendam heeft zijn functie als huis voor bejaarden verloren. Het herbergt nu het bureau van de Stichting Sluyterman van Loo en de Stichting Nieuw Akerendam, is deels bewoond en wordt verder gebruikt voor bijeenkomsten en culturele evenementen die de stichting voor haar relaties organiseert.
In het kleine Oost-Brabantse plaatsje Mill ligt kasteel Aldendriel aan de Kasteelsestraat 4. Over dit kasteel is niet erg veel informatie te vinden. Na een tiental boeken en internet te hebben geraadpleegd, kom ik met het volgende stukje:
Aldendriel wordt voor het eerst vermeld in 1474 maar volgens schattingen is het gebouwd omstreeks 1450.
Aldendriel, een gedeeltelijk omgracht huis, bestaat uit een voorhof en een nogmaals omgracht hoofdgedeelte. Dat laatste heeft vier vleugels rondom een binnenplaats. De tweelaags westvleugel wordt aan de noord en oostzijde geflankeerd door lagere vleugels en de noordvleugel bestaat uit een poortgebouw tussen trapgevels. De kern van het hoofdgebouw was een 16e-eeuws huis met vakwerkwanden gevuld met baksteen. Het huidige aanzien van het complex is grootendeels het resultaat van een ingrijpende verbouwing in 1763. De aaneengesloten bebouwing van de aan drie zijden bebouwde voorhof bevat twee poortdoorgangen, die evenals de staldeuren worden geflankeerd door geblokte bakstenen pilasters met een natuurstenen bekroning.
Het in oorsprong 15de-eeuws adellijk huis kreeg in diverse bouwfasen het huidige aanzien. Een belangrijke verbouwing van het hoofdgebouw vond plaats in de 18de eeuw, waarbij een eerdere fase in vakwerkbouw opmerkelijk genoeg gedeeltelijk gespaard bleef.
Het huis met trapgevel is verbonden met een uitgebreide voorhof en een poortgebouw.
Bewonersfamilies waren o.a. Van der Voort, Van Dongelberghe en De Liedel. Het kasteel is helaas niet van binnen te bezichtigen, maar op de daarvoor gelegen grasperkjes, kunt u tijdens een picknick heerlijk genieten van het prachtige uitzicht op het kasteel. In het kasteel zijn diverse mogelijkheden voor (huwelijks)feesten, zakelijk vergaderen of conferenties.
Eventueel te bezichtigen is de Kapel 'O.l. Vrouw ten Hove', tevens één van de culturele overblijfselen in deze gemeente, is eeuwenlang een ruïne van de Onze Lieve Vrouwekapel geweest. Het waren overblijfselen van een 15e eeuwse gotische kapel. Inmiddels is de kapel in zijn geheel in de oorspronkelijke staat gerestaureerd. De kapel wordt thans gebruikt voor het voltrekken van burgerlijke huwelijken. Het hoofdgebouw heeft nog steeds een woonfunctie en op de voorhof is een catering-service gevestigd. Voor feesten en partijen in kasteel Aldendriel kunt u bellen: tel. nr. 0485 - 452129.
Van de 29 straten die onze buurt de Genderbeemd rijk is, heet er een Bolestein (zonder 'n'). Het kasteel Bolenstein heeft wel een 'n'. Misschien dat de gemeente Eindhoven hier nog eens iets aan kan doen. Bolenstein is een van de vele fraaie buitenplaatsen aan de Vecht waar vroeger talrijke rijke koopmanslieden zich in de zomermaanden konden verpozen.
Bolenstein is het eerste buitenverblijf in deze regio dat we gaan behandelen. Tussen Utrecht en Muiden liggen heel wat kastelen en buitens en de namen Doornburg, Goudestein, Oudaen en Nijenrode zijn maar een hele kleine greep uit het rijke aanbod. Het Muiderslot is waarschijnlijk in deze regio het bekendste kasteel.
Bolenstein ligt in Maarssen. Dat is een van die typische "Vechtdorpen" , gelegen temidden van een veelzijdig natuurschoon, waar het Oudhollandse landschap, zo vaak vereeuwigd door onze grote meesters, heden ten dage nog te bewonderen valt. De plaats biedt prachtige dorpsgezichten, door de unieke grachtwanden met de antieke geveltjes, de fraaie molens en de gotische kerk waarvan de toren reeds uit de 12e eeuw dateert. Langs de romantische Vecht staan de vele buitenverblijven van onze kooplieden uit de "Gouden Eeuw" en waarvan elk huis zijn eigen geschiedenis heeft.
Derck de Bole gaf als stichter omstreeks 1340 zijn naam aan het kasteel dat aanvankelijk bestond uit een enkele woontoren met een rechthoekig plattegrond, omgeven door een gracht. De muren waren anderhalf meter dik en bevatten in de eerste laag rondom schietgaten. Daarboven lag de grote zaal, dit is heden te dage nog zo. Daarboven lag de slaapverdieping en dan de zolder.
In 1538 werd het huis eigendom van Robert van Nijenrode en verklaard tot ridderhofstad. Het kasteel is in de loop der eeuwen diverse malen verbouwd, in 1420 de toevoeging van een bijna even groot pendant aan de zuidzijde, een uitbouw in 1661 en tevens enkele bijgebouwen en een fraai hek.
In 1829 kreeg Bolenstein door een ingrijpende verbouwing door de familie Abels van Waveren een heel ander aanzien. Er kwam een dak over het hele huis met daarop een klokketoren en langs het dak een balustrade, verspringende blokken op de hoeken en de muren werden gepleisterd om een fraai natuursteen-effect teweeg te brengen.
In 1866 kwam er een monumentale brug met aan het einde van de twee balustraden zandstenen sfinxen. Vanaf 1917 kreeg Bolenstein diverse eigenaren. Een tijd lang was het landgoed eigendom van de gemeente Maarssen.
Van 1961 tot 1981 werd het na een periode van verwaarlozing gerestaureerd door architect B.O. van den Berg. Hij legde ook een park aan bestaande uit diversen tuinen met kleurthema's. Van de middeleeuwse woontoren is niet zichtbaar veel overgebleven. Een overwelfde kelder met een dikke muur met een schietgat is alles wat nog herinnert aan de oorspronkelijke staat.
De huidige eigenaar is van plan het hele complex te restaureren, zodanig dat alle bouwperiodes er in terug te vinden zijn.
Voor wie meer wil dan alleen het kasteel bezoeken; een heerlijk recreatiecentrum vormen de Maarsseveenseplassen met zijn vele watersportgenoegens, strand, speel- en zonneweiden.
Inlichtingen: VVV-Maarssen, Raadhuisstraat 21a, tel. 03465-2657.
Breda, een hofstad in het zuiden is vanouds verbonden met de Nassaus. Breda is maar liefst drie kastelen rijk: het kasteel van Breda, of wel het Kasteel Polanen, Huis Brecht en Kasteel Bouvigne.
Bouvigne is een schitterend gebouw waarvan het oorspronkelijk deel, een omwaterd huis, stamt uit de 16e eeuw. Elk jaar, tijdens de Brabantse Kastelen Dag, dat altijd valt op Pinkstermaandag, kunt u de drie bijzondere tuinen bezichtigen. Het kasteel zelf is in gebruik bij het Hoogheemraadschap van West-Brabant en helaas niet te bezichtigen.
De Franse, Engelse en Duitse tuin respectievelijk in de stijl van Versailles, de fraaie rozentuin en tot slot de Duitse tuin met de vele heesters, zijn een lust voor het oog. Deze tuinen zijn aan het begin van de 20e eeuw opnieuw aangelegd. Mocht u nu denken: “Wat jammer, dit heb ik gemist”. Niet getreurd, want volgend jaar heeft u op tweede Pinksterdag weer een kans.
Bouvigne dat ooit eigendom was van de heer van Brecht, ook eigenaar van Huis Brecht, is geheel door een gracht omringd en heeft op de noordwesthoek een sierlijke zeskantige toren met een peervormige spits. Bouvigne is aan het begin van de 17e eeuw gebouwd, daarbij zijn gedeelten van een ouder huis gebruikt, waarvan in de noordgevel nog het een en ander zichtbaar is.
Omstreeks 1615 kwam Bouvigne in bezit van de zoon van Willem van Oranje en bleef het tot 1775 in het bezit van de Oranjes. Zelf vertoefden ze er zelden maar lieten hun rentmeesters er wonen of verhuurden het. De naam Bouvigne is afkomstig van Boeverije, dat afstamt van boveria, het Latijnse woord voor weiden. Begin 19e eeuw vonden er enkele verbouwingen plaats en werd er een gedeelte van de gracht gedempt.
Na veel verschillende eigenaars, werd het kasteel in 1972 door de gemeente Breda aan het Hoogheemraadschap van West-Brabant verkocht.
Door het gebruik van lichtrode bakstenen,banden van blank natuursteen en de vele ramen heeft het geheel een lichte aanblik. Origineel zijn de 17e eeuwse zolderingen en in een van de benedenkamers een fraai stucplafond.
Als u Stiphout, dat thans bij Helmond hoort, verlaat in de richting van Aarle-Rixtel (nu gemeente Laarbeek) bevindt u zich op een smalle en idyllische landweg. Na enkele bochten duikt plotseling, na een groep bomen, kasteel Croy op.
Wat een verrassing: Een schitterend en heel apart kasteel met een evenzo mooie waterpartij! Het is niet vreemd dat men een apart gevoel krijgt, want de Nederrijnse baksteenarchitectuur is niet typisch voor Brabant.
De stichting van kasteel Croy valt ergens tussen 1472 en 1477 toen het grondgebied werd gekocht door een zekere Jacob van Croy, telg uit een machtig Bourgondisch geslacht. Croy werd gebouwd als buitenplaats en werd als enige in de regio niet gebruikt voor militaire doeleinden.
Het oudste deel met de noord-zuid gerichte vleugel en de ronde hoektoren, dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw. Rond 1500 werd er een vleugel aan toegevoegd die er haaks op staat, ook kwam er een achtkantige toren op de zuid-oost zijde bij.
Het binnenplein was oorspronkelijk onoverdekt en de overkapping hiervan dat veel later geschiedde is de ingrijpendste verbouwing geweest. De trapgeveltjes, boogfriezen en gotische boognissen geven het geheel een bijzonder aanzien. Bij de ingang werd een houten brug door een stenen brug vervangen en aan de weg ligt er een poortje, dat aan de binnenkant een traptoren heeft.
Croy heeft heel veel eigenaren gehad en de laatste privé-bezitster was Jonkvrouwe Constance, dochter van Jonkheer mr. Joan Carel Gideon van der Brugghen. Jonkvrouw Constance die lang haar zieke moeder verpleegde was zeer begaan met de katholieke bevolking. Constance zelf was protestantse maar werd opgevoed met het idee dat verdraagzaamheid jegens andersdenkenden een groot goed was.
Dat nam ze nogal letterlijk want in 1871 nam zij het katholieke geloof aan en hetgeen waar velen bang voor waren – het in verkeerde handen vallen – gebeurde; eigenzinnig zoals ze was, vermaakte ze na haar dood in 1873 kasteel Croy en wat daar bij hoorde aan de Stichting “Geloof, Hoop en Liefde”. Die maakte er op hun beurt een “huis voor oude mannen en vrouwen” van onder leiding van drie Zusters van Liefde uit Tilburg.
In 1978 werd kasteel Croy tijdelijk gesloten omdat het niet meer voldeed aan de bijgestelde norm. In 1988 werd het door de Stichting intern verbouwd, tot ergernis van velen, en thans wordt het verhuurd als kantooraccomodatie.
Ergernis is wel het laatste dat men voelt als men er langs fietst. Beste mensen, een echte aanrader.
Het straatnaambordje Doornburg vermeldt: kasteel 17e eeuw, provincie Utrecht. Maar eigenlijk is dit geen kasteel maar een buitenplaats. Er is wel een kasteel "De Doornenburg" in Gelderland. Daarvan is hieronder ook wat informatie opgenomen.
De Amsterdamse koopman Jan Clesz. Vlooswijck kocht in 1623 het stuk grond waarop Doornburgh gebouwd zou worden, waarna Hendrick de Beijer de nieuwe eigenaar werd die het in 1653 weer doorverkocht aan Pieter Brugman inclusief een er op aanwezige hofstede. Toen Johan van Eegeren het twee jaar later overnam was er inmiddels sprake van een buitenplaats.
De Utrechtse domheer Willem van Zon kreeg het in 1684 in zijn bezit. Vermoedelijk liet hij het huis grootschalig verbouwen. Na het overlijden van Van Zon nam Abraham van Romswinckel het in 1718 over. Deze verkocht het weer aan twee Portugees-Joodse families. Het zeer bijzondere smeedijzeren hekwerk aan de Vechtzijde dateert uit deze periode en werd vermoedelijk in 1725 door Jacobus de Chaves aangebracht. Jan Elias Huydecoper kocht het landhuis in 1772 waarna het tot 1912 binnen de familie Huydecoper van Maarseveen zou blijven. De aangrenzende buitenplaats Goudestein was in deze periode ook hun bezit. De gronden van Doornburgh werden uitgebreid en begin 19e eeuw voorzag de landschapsarchitect J.D. Zocher het van een bos en park. De volgende eigenaar, Jan Pieter van Voorst van Beest die gehuwd was met Emilie Sophie Baronesse van Heeckeren, besloot tot een grootschalige restauratie. Daarbij werd onder meer de entree gewijzigd en voorzien van een begin-18e-eeuwse Groningse ingangspartij. De plafondschildering op doek, aangebracht na 1920, is van de hand van Jan Abel Wassenbergh. Van Voorst van Beest gaf het huis een bestemming als museum. In 1957 verkocht hij het aan de Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf. Oorspronkelijk stond op Doornburgh een theekoepel. In de tweede helft van de 20e eeuw is die verplaatst naar het nabijgelegen Bolenstein. (bron Wikipedia 2021 ).
Kasteel De Doornenburg ligt niet in onze regio, maar in Doornenburg bij Bemmel (Betuwe) tussen Arnhem en Nijmegen. Indien u dit kasteel wilt bezoeken kunt u bellen: 0481 – 421 456. Tijdens de schoolvakanties zijn er rondleidingen en ook op 2e Paasdag, 2e Pinksterdag en Hemelvaartsdag.
Kasteel Doornenburg is een typisch kasteel zoals je in ridderverhalen zou verwachten, een massief gebouw met kleine ramen en kantelen. Dit kasteel heeft een ruime voorburcht en ligt zeer strategisch bij de splitsing van de Rijn en de Waal. De voorburcht is ommuurd en omgracht. Aan de korte zijde bevindt zich een poortgebouw. De voorburcht is door middel van een brug met de hoofdburcht verbonden. De hoofdburcht heeft een vierkant grondplan. De eerste bouwfase bestond uit de bebouwing van het zuidelijke gedeelte en dateert uit de 14e eeuw. In de 15e eeuw werd het voorste gedeelte van de hoofdburcht volgebouwd.
Reeds in 891 wordt de naam “Dorenburc” vermeld. Waarschijnlijk was er toen nog geen sprake van een kasteel. In 1295 werd Doornenburg bewoond door Willem van Doornik. Het kasteel bestaat uit een blokvormige hoofdburcht, een door een gracht omgeven voorburcht met poort, een kasteelboerderij en een gotische kapel. De laatste bewoonster was Clara von Dalwich. Zij overleed in 1847. Daarna werd het eigendom van familie van der Heyden die het leeg lieten staan en binnen afzienbare tijd verwaarloosde het.
In de jaren dertig van de vorige eeuw werd het herstel in gang gezet, maar nauwelijks was de restauratie achter de rug of het werd in 1945 gebombardeerd door de geallieerden, omdat het als hoofdkwartier van de Duitsers diende. Slechts de kapel op de voorburcht bleef gespaard. Van 1947 tot 1968 is het kasteel weer geheel gerestaureerd. Aan het resultaat te zien is een bezoekje zeer de moeite waard. Het kasteel is ook gebruikt bij de opnamen van de tv-serie Floris. Echt ver is het niet, Bemmel ligt ten noordoosten van Nijmegen.
Als we het hebben over Kasteel Drakesteyn hebben we het over “’t Huis Draakestein, De Vuursche” om het te onderscheiden van Draakestein (nu Draakenburg, bij Eemnes). Prins Frederik Hendrik was leenheer van Drakesteyn en ruim tweehonderd jaar later, in 1959, werd Drakesteyn aangekocht door Beatrix, prinses van Oranje-Nassau, toen ze nog studeerde aan de universiteit in Leiden.
Als ‘ridderhofstad’ werd Drakesteyn (deze schrijfwijze van de naam van het kasteel heeft de nieuwe eigenares nadrukkelijk vastgesteld) in 1642 door de Staten van Utrecht ‘erkend’. Het huidige huis is in 1640 gebouwd in een typische achthoekige vorm. Het torenachtige gebouw is omringd door een rondlopende gracht.
De herinrichting door prinses Beatrix moest bij deze vorm worden aangepast; slechts enkele vertrekken zijn rechthoekig; er zijn namelijk geen gangen in dit aantrekkelijk witte buitenverblijf. Vanwege de vorm van het gebouw is de bijnaam het “juwelendoosje” bedacht. In de bijgebouwen op het voorhof kwamen ruimten voor haar secretariaat. Voor de nieuwe bestemming is Drakesteyn ingrijpend gerestaureerd. Het is een belangrijk historisch monument. Met deze verwerving heeft prinses, nu koningin Beatrix, de traditie voortgezet van haar voorouders om nieuwe schoonheid in hun gebouwen te scheppen of bestaande in ere te houden.
Koningin Beatrix heeft met wijlen Prins Claus en hun drie zoons vele jaren van vreugde en intens geluk gekend op kasteel Drakesteyn. Het is daarom ook een kasteel waarover heel veel documentatie te vinden is en zijn er in de loop der tijd veel foto’s en artikelen in kranten en tijdschriften verschenen. Mocht u in de gelegenheid zijn om eens wat oudere uitgaven van het blad Vorsten door te nemen, dan zult u deze zeker tegenkomen.
Goede wijn behoeft geen krans, daarom wilde ik het hierbij laten.Helaas is kasteel Drakesteyn niet te bezichtigen, maar het is opgenomen in fiets- en wandelroutes en de omgeving, de Lage Vuursche, is naar verluidt alleszins de moeite waard. Misschien een idee om in het voorjaar deze mooie streek eens aan te doen. (Bron: Huizen van Oranje – A.I.J.M. Schellart)
Voor Duinbeek moet je helemaal in Zeeland op Noord-Walcheren zijn, het is heden een buitenplaats in Oostkapelle. Het heeft enige moeite gekost om informatie te verkrijgen over deze “Hooge Heerlykheid” Duinbeek. Dankzij het Zeeuws Documentatiecentrum in Middelburg is dit toch gelukt. Mocht u willen beschikken over meer informatie dan kunt u zich tot hen wenden voor de complete tekst. Hieronder volgt een samenvatting
Volgens de overlevering zou Duinbeek reeds in de tijd van de Noormannen een versterking zijn geweest. In 1350 wordt “die veste en die woninghe te Duunbeke” voor het eerst genoemd in een leenbrief. In akte 9 van het Cartularium van Borsele staat, dat in 1350 Wolfert van Borsele, heer van Veere, die veste en de woninghe te Dunebeke opdraagt aan de graaf van Holland en Zeeland, die het daarna in vrij leen teruggeeft, met dezelfde rechten als Zandenburg en Veere. Onder de heerlijkheidsrechten komt o.a. het recht van munt voor. Duinbeek wordt daarna tot hoge heerlijkheid verheven. Duinbeek was qua oppervlakte vrij bescheiden maar zou uitzonderlijk rechten verkregen hebben dankzij een band met het Markizaat van Veere.
Koning Philips II van Spanje kocht Duinbeek in 1567, maar betaalde nooit. Tijdens het beleg van Middelburg in 1572 werd het kasteel (vermoedelijk) door de Geuzen verwoest. In 1637 werd Duinbeek verworven door mr. Willem Boreel, een belangrijke man die in het begin van de 17de eeuw naar Engeland afgevaardigd werd om te bemiddelen in geschillen met de Engelse Indische Compagnie. In 1668 overleed Willem Boreel in Parijs waar hij ambassadeur was en ging het kasteel over naar zijn zoon Johan.
In de 17de en vooral 18de eeuw werd een zeer aangenaam, ja zelfs een ‘joyeus’ leven geleid door de patriciërs en welvarende kooplieden op het eiland Walcheren. Duinbeek was een van de belangrijke buitenplaatsen waar men een innig sociaal leven leidde. Vooral met de provincie Holland waren er belangrijke banden. Walcheren dankt de bijnaam “Tuin van Zeeland” vooral aan de indrukwekkende tuinarchitectuur en aan bouwmeesters zoals Baurscheit de De Lage. Duinbeek wisselde nog een paar keer van eigenaar maar bleef in handen van het geslacht Boreel. In 1715 kocht de burgemeester van Middelburg, Abraham Duvelaer, de hoge heerlijkheid en liet vermoedelijk de huidige buitenplaats bouwen binnen de oude grachten.
Wat de bouw van het huidige kasteel Duinbeek betreft, lopen de meningen uiteen. Helaas is er tijdens WO II belangrijk archiefmateriaal verloren gegaan waardoor men thans niet zeker weet of een van de nazaten van Willem Boreel of dat burgemeester Duvelaer Duinbeek in een strak classicistische stijl liet herbouwen. Duinbeek heeft twee bouwlagen, is opgetrokken uit baksteen, heeft een kelderverdieping, een vooruitspringend middenrisaliet en een timpaan.
In de 18de en 19de eeuw is nog veel aandacht besteed aan de tuinen en omringende bossen en is men geleidelijk overgegaan van een meer geometrische tuin naar een meer natuurlijk aandoend parklandschap. Tekeningen van Jan Arends illustreren dit. In de 19de eeuw werd het huis gepleisterd en wit geschilderd. De eigenaars waren G.F. Meijners en later J.G. Sprenger die ook het naburige Berkenbosch verwierf. In de 20e eeuw werd de N.V. Duinbeek opgericht om deze voor verval te behoeden. In 1972 werden de heer en mevrouw Van der Veen-Hondius eigenaar. Aan hen is een belangrijke restauratie te danken. Het omringende park wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Het kasteel is nog steeds omringd door een gracht.Het kasteel is bereikbaar via een zijweg vanaf de weg van Oostkapelle naar Domburg.
(Bron: Duinbeek te Oostkapelle, een buitenplaats in de Tuin van Zeeland door Heimerick Tromp en Ronald van Immerzeel)
In het oude hertogdom Brabant is een uitgestrekte heerlijkheid gelegen, Heeze-Leende, die door verschillende geschiedschrijvers “een der aanzienlijkste, een der voornaamste, een der grootste en voordeligste in de Meijerij van ’s-Hertogenbosch” is genoemd, als zij al niet de grootste van heel Brabant was. Vaak verrees een 17de-eeuwse buitenplaats op de ruines van de middeleeuwse voorganger.
Al in 1172 wordt melding gemaakt van de eerste heren van Heeze en in 1203 wordt er in een oorkonde gesproken van een burcht of sterkte, toen nog genaamd ’t Huys te Heeze of ‘thuys van Emerick’.
De plattegrond was onregelmatig vierkant en geheel omringd door een gracht. Links en rechts van de toegangsbrug zijn resten gevonden van een kelder en vermoedelijk een sterke toren. Achter het imposante blokvormige kasteel Heeze liggen aan het tweede binnenplein nog resten van het deels 15de-eeuwse deels 16de-eeuwse kasteel Eymerick, een rechthoekig gedeeltelijk onderkelderd gebouw. Slechts de kelders van een zaalgebouw zijn nog authentiek middeleeuws te noemen, aangezien het muurwerk in de 17de eeuw opnieuw zal zijn opgetrokken. Wanneer de plannen van de beroemde architect Pieter Post (1608-1669) geheel doorgang hadden gevonden zou slot Eymerick geheel onder het nieuwe kasteel zijn verdwenen. Vanwege voornamelijk financiële redenen kwam alleen de voorbouw tot stand. De naam Eymerick zou afkomstig zijn van “Hemelrijk”, een oude naam voor rechtplaats of vierschaar. De persoonsnamen Emmerich en Heimerick worden ook als mogelijke bron genoemd.
Albert Snoeckaert van Schauburg kocht het kasteel in 1659 en hij was degene die besloot tot een grondige uitbreiding. Daarvoor werden de diensten van Pieter Post (architect van o.a. Huys ten Bosch in Den Haag en het stadhuis in Maastricht) verzocht. Het ideeal-ontwerp van Post is nooit gerealiseerd en in 1665 was alleen de voorbouw (nu Kasteel Heeze) gereed. Toen overigens bedoeld als bijgebouw. In 1735 werden aan de achterkant nog lage vleugels toegevoegd waardoor er twee binnenpleinen ontstonden. Tussen de voorbouw en de lage vleugels zie je aan beide zijden gietijzeren hekken. Deze lage vleugels waren gedeeltelijk bedoeld om de ruïnes van Eimerick uit het zicht te houden. Het was zelfs zolang een ruïne dat een enorme eikenboom op de muren en fundamenten kon groeien, zo blijkt uit een beschrijving uit omstreeks 1640 van Philips baron van Leefdael.
In 1912 en 1975 hebben belangrijke restauratiewerkzaamheden plaatsgevonden om het middeleeuwse gebouw iets van zijn voormalige grandeur terug te geven.Men bereikt het kasteel door de poort in de middelste toren van het hoofdgebouw dat bestaat uit drie verdiepingen. De ingangspoort is omlijst met Toscaanse pilasters die een hoofdgestel dragen. Daarboven bevindt zich een later vergroot venster met daarop de familiewapens van het geslacht Van Tuyll Van Serooskerken en Van Westreenen. Dit wapen kwam in de plaats van het oudere wapenschild uit 1665 van het geslacht Snoeckaert van Schauburgh (eigenaren tot 1732). Andere eigenaren waren de geslachten Van Horn (tot 1615), Van Renesse (tot 1659) en De Holbach (tot 1760). Vanaf die tijd tot op heden is het in bezit van het geslacht Van Tuyll Van Serooskerken.
De ingangspoort bereikt men via een stenen brug. De oorspronkelijk houten brug over de slotgracht werd in 1800 vervangen door een stenen brug. In het kasteel vindt men verder een geheime kamer waar kostbaarheden bewaard werden en zeer opmerkelijk is de badkamer met een ingebouwd peervormig bassin in een blauwstenen vloer. Er zijn heel veel redenen om Kasteel Heeze te bezoeken. Het is aan u om deze te ontdekken.
Slot Eymerick is ook uitstekend geschikt voor het houden van (trouw)feesten, recepties, studiedagen, seminars, tentoonstellingen, en dergelijke. Het kan eventueel met de ernaast gelegen koetshuizen en het bijbehorende binnenplein voor dat doel worden gehuurd. U bent als huurder de enige gebruiker van het kasteel. Het Slot bestaat uit een kelderruimte, ridderzaal en een zolder, met ieder een eigen sfeer. De kelderverdieping bevat 18de-eeuwse gewelven.Vanuit de ramen van de ridderzaal kijkt u aan de ene kant uit op het binnenplein met de oude kastanjeboom, en aan de andere kant op de stille binnengracht.
(Bronnen: Nederlandse kastelen en buitenplaatsen - Inge Timmerman;, Het Kasteel van Heeze – Anton van Oirschot. Een rondleiding in Kasteel Heeze in 2002.)
De straat in onze buurt heet Frankendaal, het landgoed waar het naar vernoemd is wordt geschreven als "Frankendael" Buitenplaatsen en landgoederen vormen een belangrijk onderdeel van het landschap. Landgoederen hebben een aanzienlijke rol gespeeld bij de ontginning en inrichting van Nederland. Buitenplaatsen kennen vaak ook een begin dat bij ontginning ligt. Vroeger was de relatie tussen een stad en buitenplaats evident, tegenwoordig is dit niet meer zo duidelijk. De buitenplaatsen/landgoederen lagen vaak buiten de stadsgrenzen. Voor Frankendael geldt dit niet, deze buitenplaats ligt in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Naast het Poorthek is er een park en restaurant. Het huis, nog altijd bewoond, staat links van de poort.
Als u de autobaan richting Lelystad volgt en bij afslag Diemen richting Amsterdam de autobaan verlaat is het nog maar een korte afstand tot aan wat er nog over is van Frankendael, zijnde een poorthek en een park. In de botanische tuin van het park groeien wilde planten en bomen. Een groot deel van het park bestaat uit heem- en natuurtuin, met smalle paden, waarin de bezoeker zeldzame planten op zijn pad vindt. Mocht u Frankendael opzoeken op internet, dan zult u veel informatie tegenkomen over een nieuwe wijk in Amsterdam, Tuindorp Frankendael, dat zich onderscheidt in haar veelzijdige architectuur en groenvoorziening.
Poorthek van Frankendael (1783)
Van alle buitenplaatsen, hofsteden en pleziertuinen die welgestelde Amsterdammers vanaf 1631 in de drooggelegde Watergraafspolder lieten aanleggen, bestaat alleen nog "het l aatste buiten in de Meer": Frankendael. Het buiten is in 1660 gesticht door Nicolaas van Liebergen. In 1733 werd het huis door Izaak Balde van Franckendael vergroot en gemoderniseerd (en kreeg het dus ook zijn huidige naam). Zijn opvolger Jan Gildemeester, eigenaar/bewoner van Herengracht 475 en sinds 1759 ook van Frankendael, verfraaide huis en tuin. Hij heeft Frankendael veertig jaar als (zomer)residentie gebruikt.
De monumentale houten toegangspoort werd in 1783 vervaardigd door Jacob Otten Husly in Lodewijk XVI-stijl. Het poorthek is versierd met Ionische pilasters, vazen, festoenen en het wapen van de Gildemeesters (een geharnaste arm met een knook in de hand). Onder de Mercuriuskop in het medaillon bevindt zich de naam Frankendael in gouden letters. Aan de achterzijde is het jaartal 1783 in Romeinse cijfers aangebracht. In 1952 werd de poort wegens een wegverbreding enige passen achteruit geplaatst en hersteld.
Als je door onze buurt de Genderbeemd fietst, kom je vanzelf het straatnaambordje Goudestein tegen. Daarop staat verder: ruïne 14e eeuw, provincie Utrecht. Nu is dat nogal intrigerend want de volgende teksten vond ik op internet:
Van Goudestein in de provincie Utrecht krijg je nou niet bepaald een ruïne-gevoel, maar wel van wat ik maar gemakshalve het “andere” Goudestein noem in de provincie Gelderland. Een kort stukje tekst vindt U aan het eind van dit artikel. Dit duidt meer op een ruïne al wordt dat niet met zoveel woorden gezegd en hier ligt de nadruk op restauratie. Om zelf een mening te vormen zou u kunnen overwegen om beide op een dag te bezoeken. Haaften ligt vlakbij de afslag naar Zaltbommel en Maarssen iets ten noorden van Utrecht. Men zou dus kunnen concluderen dat er wat verwarring is ontstaan en dat de tekst op ons straatnaambordje niet klopt, maar omdat beide verhalen interessant zijn, blijft er niets anders over dan ze allebei aan te bieden.
De opkomst van buitenplaatsen is sterk bepaald door de aristocratisering van het stedelijke (Amsterdamse) patriciaat die ’s zomers de stad wilden ontvluchten. Geliefd waren de oevers van De Amstel, Gein en Vecht waar talloze buitenplaats ontstonden. Goudestein werd ontworpen door de bekende architect Philips Vingboons die ook vele andere veelal blokvormige buitens in de omgeving ontwierp. De voormalige buitenplaats "Goudestein" gelegen tussen Vecht en Diependaalsedijk bestaat uit een landhuis, parkaanleg en bijgebouwen en wordt aan straat- en Vechtzijde afgesloten door een barok toegangshek. Het landhuis heeft een vierkante plattegrond en wordt afgedekt door een afgeplat schilddak van blauwe pannen. Op de hoeken staan vier schoorstenen met windkappen en windvaantjes (helmteken Huydecoper).
De voorgevel naar de Vecht gericht, heeft in een middenrisaliet een monumentale ingangspartij. Er zijn blokpilasters op de hoeken. De ingangspartij met lichtgebogen hoog bordes bestaat uit een dubbele deur met bovenlicht, waarin een lantaarn en wordt omlijst door een Ionische pilasterstelling met hoofdgestel. De omlijsting zet zich voort rond het venster op de verdieping en heeft aan de bovenzijde een rococoafsluiting.
Tussen deur en venster is in deze omlijsting het alliantiewapen van de familie Huydecoper-Ram aangebracht. Het souterrain heeft 6-ruits draaivensters met luiken, de bel-etage 45-ruits schuifvensters en de verdieping 35-ruits schuifvensters. In het fries, dat is uitgevoerd met trigliefen en metopen, zijn tevens de vensters van de kapverdieping geplaatst. Bij de voor- en achtergevel van het huis, is op het hoofdgestel een attiek geplaatst bestaande uit panelen balusters. In de voorgevel zijn gevelstenen aangebracht. Eén gevelsteen verwijst naar het bouwjaar van het buiten en in de andere steen wordt het jaar van ingebruikname als gemeentehuis vermeld. Boven een raam in één van de zijmuren is een luidkolkje zichtbaar waarmee in vroegere tijden tuinlieden en koetsiers werden gewaarschuwd. Tot slot melden wij de eeuwenoude Moerbei, groeiend langs één van de zijmuren.
De geschiedenis van Goudestein begint al kort na 1600. In 1608 kocht Jan Jacobszoon Huydecoper "de huysinge mette hofstede genaemt De Gouden Hoeff, gelegen op de Vecht in "t Sticht van Utrecht". Jan Jacobszoon was een belangrijk man in de Amsterdamse koopmanswereld en waarschijnlijk was geldbelegging de voornaamste reden voor deze aankoop. In 1628 liet Joan Huydecoper, de zoon van Jan Jacobszoon, op de plaats van de hofstede "De Gouden Hoeff" en ook volgens het type van een hofstede, het buiten "Goudestein" bouwen. Ook Joan Huydecoper was een vermogend en belangrijk man. Zo werd hij in 1620 schepen en in 1634 bewindvoerder van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en was hij meerdere malen burgemeester van Amsterdam. In 1640 werd Joan Huydecoper "Heer van Maarsseveen". Goudestein, zoals Joan Huydecoper het in 1628 liet bouwen, was één van de eerste buitenverblijven in de Vechtstreek en was een vrij eenvoudig gebouw, ook wel "hofstede met stedelijke elementen" genoemd. Gedurende de 18e eeuw werden verschillende hofsteden vervangen door grote "moderne" gebouwen van het type stadhuis-buiten, zo ook Goudestein.
Onder het bewind van Joan Huydecoper (kleinzoon; 1698-1752) werd in 1717 de buitenplaats Goudestein vergroot met het ernaast gelegen "Silversteyn". Deze Joan Huydecoper huwde in 1733 Sophia van der Muelen, nadat zijn eerste vrouw, Agatha Reael in 1731 was overleden.
In opdracht van dit echtpaar werd in het midden van de 18e eeuw "het oude Goudestein" waarschijnlijk afgebroken, om op vermoedelijk dezelfde plaats "het nieuwe Goudestein" te laten verrijzen. Door het voortijdig overlijden van Joan Huydecoper in 1752 - dus twee jaar voordat met de bouw van het huis begonnen was - is Sophia van der Muelen strikt genomen de bouwvrouwe van het nieuwe "Goudestein" en heeft zij in de geschiedenis van het huis een onuitwisbare rol gespeeld. Na meer dan 25 jaar op de plaats gewoond te hebben, liet Sophia in 1779 haar testamentaire beschikking vastleggen, waarin zij bepaalde dat "Goudestein" niet buiten het geslacht Huydecoper mocht vererven. De gehele 19e eeuw bleef "Goudestein" in gebruik als buitenverblijf van de Huydecopers.
Omstreeks 1860 werd het huis bewoond door Joan Huydecoper (1821-1890) die tevens Burgemeester van Maarssen was. Deze Joan was gehuwd met Louise Antoinette Jonkvrouwe Ram. Het alliantiewapen van dit echtpaar siert tot heden de ingangspartij van het huis aan de Vechtzijde. Tot kort voor de Tweede Wereldoorlog werd "Goudestein" bewoond door de familie Royaards-Huydecoper. Na het overlijden van mevrouw Royaards in 1938 kwam het huis leeg te staan en kwam een eind aan de bewoning door leden van het geslacht Huydecoper.
De oorlog heeft daarna Goudestein niet onberoerd gelaten. In de oorlogsdagen van mei 1940 werd Goudestein betrokken door Nederlandse militairen, die er ook na de capitulatie nog geruime tijd verbleven. Daarna werd het huis in beslag genomen door de Nederlandse Arbeidsdienst voor meisjes, vervolgens door de Landwacht, afgelost door SS-troepen. Bij de invasie van de geallieerden in het zuiden van het land - september 1944 - bood Goudestein onderdak aan evacués uit Limburg.
Na de capitulatie in mei 1945 werd het huis achtereenvolgens betrokken door Engelse en Canadese militairen. Vanaf 1946 tot 1959 was in Goudestein het Rijksinternaat voor Sociale Jeugdzorg gevestigd. In 1955, respectievelijk 1957, besloot de gemeenteraad van Maarssen de buitenplaats Goudestein aan te kopen van de toenmalige eigenaars en het gebouw te bestemmen als gemeentehuis.
Gedurende de jaren 1960 en 1961 werd Goudestein gerestaureerd, waarna het op 19 januari 1961 officieel als gemeentehuis in gebruik werd genomen. Ook in de jaren daarna vonden nog restauraties plaats, zoals in 1961/1962 die van het bij Goudestein behorende koetshuis en in 1977/1978 van de trouwzaal in Goudestein. Aanvankelijk werden in 1961 alle gemeentelijke afdelingen in Goudestein ondergebracht. Door uitbreiding van het werk werd het gebouw hiervoor echter na verloop van tijd te klein en men besloot op het terrein naast dat van Goudestein een apart gemeentelijk administratiekantoor te bouwen. In Goudestein zijn nog onder meer de raadszaal en de trouwzaal gevestigd.
Goudestein is een zogenaamd drie-beukig huis, dat wil zeggen een smalle middenbeuk met de centrale gang van twee even brede zijbeuken met vertrekken. Oorspronkelijk bevonden zich in het souterrain van het huis de keuken, spoelkeuken, was- en strijkkamer en overige vertrekken van huishoudelijke aard. Aan de noordkant, tussen de oorspronkelijke keuken (nu secretariaat, lift en toiletten) en de weckkelder (nu PTT centrale) ligt het hoofdtrappenhuis, dat tot op de zolder doorloopt. In de zuidoosthoek van het huis ligt de diensttrap. Alle vertrekken in het souterrain hadden vloeren die belegd waren met platen rode ölandsteen, nu alleen nog te zien in de gang. Op de bel-etage, de hoofdverdieping van het huis, bevinden zich de belangrijkste vertrekken waar de oorspronkelijke bewoners zich dagelijks ophielden en waar zij hun gasten ontvingen.
In tegenstelling tot de vertrekken in het souterrain en de eerste verdieping waar de plafonds bestaan uit geschilderde houten balklagen, zijn de plafonds op de bel-etage uitgevoerd in stucwerk en versierd met stuclijsten en rocaille-ornament. De antichambre - rechts voor - die geheel in stucwerk is uitgevoerd, kan als een tamelijk unieke ruimte worden beschouwd, omdat dergelijke 18e-eeuwse stuczalen in Nederland nauwelijks voorkomen. Grenzend aan de antichambre, bereikbaar via een dubbele deurpartij, ligt het zogenaamde "Groot Salet", door de gemeente gebruikt als trouw- en ontvangstzaal. Deze ruimte is bedoeld als het belangrijkste vertrek van het huis waar de bewoners ontvangsten en diners gaven. De overige vertrekken, die nu als werkkamers voor burgemeester en wethouders dienst doen, waren bij de familie Huydecoper in gebruik als dagelijkse zitkamers. Op de eerste verdieping - boven de bel-etage - waar nu de raadzaal is gesitueerd, bevond zich de "bedkamer" van de heer en mevrouw Huydecoper. De overige vertrekken waren in gebruik als slaapkamer voor overige familieleden. De zolder werd gebruikt voor het drogen van de was, het opbergen van huisraad en diende voor een deel als slaapplaats voor het dienstpersoneel.
Het interieur van het gemeentehuis is tijdens de laatste restauratie voorzien van een nieuwe, traditionele stoffering bestaande uit stofbespanningen, papierbehangsels, gedessineerde tapijten en lopers, die aansluit bij het karakter van het huis. De verlichting bestaat hoofdzakelijk uit wandlichten en lantaarns in de gangen en 19e eeuwse kristallen kroonluchters in de belangrijkste vertrekken op de bel-etage.
Dankzij een omvangrijk bruikleen bestaande uit 17e, 18e en 19e eeuwse meubelstukken van de Rijksdienst Beeldende Kunst ontstond in "Goudestein" een zeer complete inrichting die de bezoeker de indruk geeft van een "bewoonde" buitenplaats. De monumentale eikenhouten boekenkast in de burgemeesterskamer werd eind vorige eeuw vervaardigd voor de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Voorts is de burgemeesterskamer ingericht met een Hollands Queen Anne ameublement en hangt er tussen de ramen een vergulde 18e eeuwse spiegel. In de stuczaal en het Groot Salet staat een tweedelige set van mahoniehouten Empire fauteuils uit + 1810. Voorts zijn er Hollandse kasten en kabinetten uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Dankzij een particulier bruikleen van de familie Huydecoper aan de gemeente is er op "Goudestein" een belangrijk aantal geschilderde portretten te zien van vroegere bewoners.
De toren van Goudenstein gelegen aan de noordzijde van het dorpje te Haaften behoort tot een groep van vijf kleine bezittingen van de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen die alle in het rivierengebied zijn gelegen. Het betreft de enig overgebleven hoektoren van kasteel Goudenstein, dat in 1672 door Franse troepen werd verwoest.
Goudenstein werd gebouwd en bewoond door leden van het geslacht Van Haeften, die sedert het eind van de dertiende eeuw worden genoemd. Na drie eeuwen vererfde Goudenstein in 1609 op de familie Van Brederode. Na 1679 volgde enkele malen een verkoop totdat de ruïne van Goudenstein in 1712 in handen kwam van de familie Dutry van Haeften, die tot 1975 het eigendom behield.
Voor de verwoesting van 1672 bestond Goudenstein uit een vierkant omgracht huis met kleine torens op de vier hoeken. De bewaard gebleven toren met een hoogte van 19 m en een doorsnede van 3,5 m is in twee perioden ontstaan. Op halve hoogte zijn sporen van kantelen in het muurwerk zichtbaar.Deze wijzen op een vroegere weergang op die hoogte. Dit onderste deel van de toren met een muurdikte van 1.10 m dateert mogelijk nog uit de veertiende eeuw. De verhoging van de toren, met een muurdikte van slechts 25 cm, vond in de vijftiende eeuw of het begin van de zestiende eeuw plaats. Aan de toren sluiten fragmenten van de muren van het verdwenen hoofdgebouw aan, dat moet hebben bestaan uit een overwelfde kelder, drie verdiepingen en een zolder, overkapt door een zadeldak. De torens waren te klein om trappen te herbergen.De torenvertrekken waren slechts per verdiepinghoogte via het hoofdgebouw toegankelijk. Mr. G. Dutry van Haeften liet de toren in 1969 restaureren waarbij een leien gedekte spits op de toren werd geplaatst. Hij besloot in 1975 de toren aan de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen over te dragen waarna opnieuw herstelwerk aan de muren noodzakelijk was. Thans staat het monument in de achtertuin van 2 woningen die ervoor gebouwd zijn, het is niet toegankelijk voor publiek, de toren is te bezichtigen vanaf de openbare weg.
Ondanks dat Groeneveld een niet erg originele naam is – er zijn op zijn minst een zevental oude bezittingen in Nederland die zo heten - bestaat er geen twijfel over welk landgoed het hier gaat. Groeneveld is een parel in de provincie Utrecht in de buurt van Eemnes. Het is het hele jaar door te bezoeken en wellicht heeft u iets aan deze adresgegevens: Groeneveld 2, 3744 ML Baarn, tel: 035-5420446.
Groeneveld is gebouwd rond 1710; aanvankelijk omgeven door een Franse stijltuin, maar die in de loop van de 18e eeuw is omgevormd tot een Engels landschapspark. Het is nu nog steeds één van de mooiste parken in Nederland en er zijn diverse wandelmogelijkheden. Al meer dan twintig jaar is “Kasteel” Groeneveld het Nationaal Centrum voor bos, natuur en landschap. Door middel van tentoonstellingen vertelt Kasteel Groeneveld over de natuur en de veranderingen in het landschap. Beeldend kunstenaars tonen hun werk dat geïnspireerd is door de natuur. De educatieve dienst stelt speciale programma's samen voor schoolbezoek. Naast de tentoonstellingsruimten zijn een aantal zalen geheel in stijl gerestaureerd, compleet met prachtige wandschilderingen. Concerten zijn in de muziekzaal te beluisteren en er worden regelmatig themabijeenkomsten met de boswachter van Staatsbosbeheer georganiseerd. Na een wandeling door het park of een bezoek aan de vele tentoonstellingen kunt u voor een consumptie of een lunch terecht in het Kasteelrestaurant met een buitenterras dat uitzicht geeft op het prachtige park.
Weer nieuwsgierig worden in Kasteel Groeneveld, in elk jaargetijde een bezoek waard, Kasteel Groeneveld altijd anders. Er is een overzichtelijk boekje verkrijgbaar, uitgegeven door de Nederlandse Kastelen Stichting, Stichting Groeneveld en de ANWB waar uitgebreid wordt ingegaan op de geschiedenis en de huidige situatie van dit deftige buitenhuis: Groeneveld, deel 50 uit de serie “Nederlandse Kastelen”.
Groeneveld is eigenlijk geen kasteel want het is nooit een ridderhofstad of versterkte vesting geweest, maar eerder een zogenaamd lusthof. Echter, voor het gemak blijft men het woord ‘kasteel’ hanteren. Het perceel grond, waar Groeneveld op werd gebouwd, had een merkwaardige vorm. Het was ongeveer 3,5 km lang en aan de oostzijde 200 m en in het westen 300 m breed. Een lange smalle strook dat men tegenwoordig niet erg bruikbaar zou vinden. De aanleg van het hele park is daarop ingesteld.
Een zogenaamd gezichtslaan dat van voren naar achteren liep splitste het landgoed op en de tuinen werden aan weerszijden aangelegd. Men kon vanuit het huis echter de gezichtslaan niet helemaal afwandelen, want zij werd onderbroken door een gracht, die het rechthoekige complex van hoofd- en bijgebouwen samen met een stuk tuin er achter omgaf. Deze rechthoek, “Het Eyland” genaamd, werd in het midden nog eens onderbroken door een dwarsgracht, zodat er twee vierkanten ontstonden. Het voorste deel was zeer regelmatig ingedeeld met in het midden een ronde vijver. Daar omheen lagen door hagen of bomen omgeven vakken.
Jeronimus Deutz, geboren in 1622 bezat het landgoed De Biesen waarop later Kasteel Groeneveld zou worden gebouwd. Hij was een broer van Jean Deutz, een kwilzilvermagnaat, die een enorm vermogen opbouwde met de verkoop van kwikzilver aan Spanje. Toen Deutz overleed, liet hij een duidelijk testament achter. Maar op de een of andere manier kwam landgoed De Biesen in handen van de schoonfamilie van zijn zuster Elisabeth, getrouwd met Johan Hoeufft. De zus van J. Hoefft was getrouwd met Andries Mamuchet en ze hadden twee zoons, Diederik en Marcus. Vrijgezel Marcus Mamuchet werd eigenaar van dit landgoed en hij liet in 1702 de hofstede afbreken om er een vrijwel vierkant herenhuis op te laten bouwen. Hij noemde het Groeneveld omdat het huis gelegen was aan de ‘wegh naar ’t groene wout’. Al wordt de naam Groeneveld pas veel later gebezigd. Als Marcus Mamuchet op 73-jarige leeftijd overlijdt, wil niemand van de erfgenamen het huis in bezit nemen en wordt het verkocht.
De koper, Arend van der Waeyen, uit Amsterdam was nogal onder de indruk van Groeneveld en de aangename omgeving en hij deed vrijwel meteen een bod van f. 14.800,- en werd daarop in 1730 de nieuwe eigenaar. Hij bleef slechts 5 jaar eigenaar van Groeneveld. In 1735 wordt Cornelis Hasselaer de nieuwe eigenaar voor f. 32.000,- en in dat jaar koopt hij tevens andere landgoederen in Eemnes. Deze man werd rijk in Nederlands Oost-Indië en trouwde maar liefst 4 keer. Een van zijn zoons, Pieter Cornelis, erfde al deze bezittingen. In deze tijd werden ook imposante verbouwingen verricht. De vleugels zijn zodanig aan het hoofdgebouw geplaatst dat zij er één geheel meer vormen. Wegens financiële moeilijkheden moest hij verkopen en de nieuwe eigenaar werd in 1755, Mr. Jan Lucas van der Dussen. Hij was o.a. verantwoordelijk voor de wat meer speelse elementen in de tuinen die afweken van de strakke Franse lijn. Van der Dussen overleed in 1774 en Groeneveld werd verkocht aan niemand minder dan Pieter Cornelis Hasselaer, dit keer voor f. 70.000,-. De tweede Hasselaer-periode duurde van 1774 tot 1797.
Het bijzondere van Groeneveld schijnt de lichtinval via een koepel of lantaarn in het hart van het gebouw te zijn, dat alle etages belicht en het fraaie witte stucwerk in de benedengang en de eikenhouten balustrade van de monumentale trap. De belangrijkste vertrekken bevinden zich op de zogenaamde bel-etage. In de korte tijd dat Van der Waeyen en zijn gezin er woonde, heeft hij veel verfraaiingen aangebracht waardoor de waarde verdubbelde. In de hal bevindt zich een zeer bijzonder Neptunusbeeld gemaakt door beeldhouwer Jan van Logteren en in 1746 bezongen door de dichter Jan de Marre in een hofdicht. Wie het Neptunusbeeld heeft laten aanbrengen is niet helemaal duidelijk. Per slot van rekening hadden de meeste eigenaars van Groeneveld veel te maken met de zee daar zij carrière in de Oost maakten.
In 1797 kocht Joan Huydecoper het huis van Hasselaer. Er zijn nog enkele andere eigenaars (Van Heemstra, Taets van Amerongen, Colson) geweest en in 1940 wordt het landgoed aangekocht door Staatbosbeheer. Tot 1977 wordt het bewoond door een aangenomen dochter van de Amsterdamse fotograaf J.L. Th. Colson. In de periode Hasselaer is er door tuinarchitecten gewerkt naar een Engels parklandschap en in 1977 is door Staatbosbeheer erg veel geld gestoken in de herschepping van huis en park. De bijgebouwen kregen eerder ook versieringen en andere bezienswaardigheden zijn de Wijnberg, een heuvel opgeworpen uit zand uit de vijvers, een ijskelder, een aquariumzaal etc. Groeneveld is meer dan alleen een goed onderhouden cultuurhistorisch monument, het is een beleving.
(Bronnen: De Baarnse Lusthoven, Thera Coppens; Groeneveld, deel 50 uit de serie “Nederlandse Kastelen”)
Kasteel Henkenshage (of: Henckenshage) is een kasteelachtig gebouw in Sint-Oedenrode, in de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Oorspronkelijk was het een van de vele slotjes die in deze streek voorkwamen, een versterkt herenhuis of edelmanswoning zonder militaire functie. Het is waarschijnlijk in het begin van de 14e eeuw gebouwd. In de 15e eeuw heette het Huis Strijpe of Streepen, maar de naam Henkenshage kwam al in 1387 voor, onder meer als Haenckenshage. Haencken verwijst vermoedelijk naar een persoon en is een verbastering van Johannes.
De oudste familie van eigenaars was de familie Van de Velde. In 1399 werd Jacop Gheroy genoemd, die kanunnik was te 's-Hertogenbosch en pastoor te Dinther. Vervolgens was Aert Vrient van Waderle (Waalre) de eigenaar. Deze stierf in 1409. Zijn vijf dochters erfden de bezittingen. Dan werd Gielis uten Camp de eigenaar. In 1456 vindt men Goyart van den Heesacker als bezitter. Deze verkocht het huis aan Leunis van Lanckvelt, die stierf in 1531 waarna de bezittingen werden verdeeld onder zijn kinderen. Hierna brak de Tachtigjarige Oorlog uit, en bezitters uit deze periode zijn niet bekend.
In de 2e helft van de 16e eeuw was Henkenshage eigendom van jhr. Jan Willem de Gruyter. In 1621 werd het gekocht door jhr. Nicolaas van den Oetelaar, die gehuwd was met Barbara le Lion. Het echtpaar bezat ook de ridderhofstad Ten Bogaerde, bij Dinther. Toen Nicolaas overleed, erfde zijn zoon, Willem van den Oetelaar, het kasteel. Deze was gehuwd met Agnes van Merode, en was gedeeltelijk heer van Asten. Zijn schuldeisers verkochten in 1682 het kasteeltje aan jhr. Frans van de Velde van Honselaar. Na hem erfde zijn zoon, Jacobus van de Velde van Honselaar, het kasteel. Omstreeks 1730 was het kasteel in bezit van Marcel Wellens, en zijn zoon Jan Wellens verkocht het in 1748 aan Willem van Haren. Deze maakte op 4 juli 1768 een eind aan zijn leven. Zijn schoonzoon, luitenant Tissot de Patot, woonde sinds 1756 met zijn gezin ook op het kasteel. Hij verkocht het kasteel in 1787 aan mr. Benjamin de Brueys uit Den Haag. In 1801 vestigden zich de Augustijner kanunnikessen van het klooster Mariëndaal zich in het kasteel. Zij waren uit Diest verdreven door de revolutionaire Fransen. In 1818 vertrokken zij naar Kasteel Dommelrode, eveneens in Sint-Oedenrode. Henckenshage werd kort na 1818 aangekocht door jhr. Christiaan Diderik Emerens Johan Bangeman Huygens, die hoge functies bekleedde en Nederland vertegenwoordigde aan het Deense hof. In 1843 ging het over op zijn zoon Rutger Bangeman Huygens van Löwendal. Enkele jaren later verkocht hij het kasteel aan Pieter J. de Girard de Mielet van Coehoorn (1824-1871). Deze was getrouwd met Antonia op ten Noordt. Na Pieters dood bleven zijn vader, zijn weduwe en zijn kinderen op het kasteel wonen.
In 1850 werd het kasteeltje sterk verbouwd. Was het eerst een sober omgracht gebouw zonder verdiepingen geweest, nu kreeg het zijn kasteelachtige uiterlijk omdat er hoektorens, stallen en dienstwoningen werden gebouwd. De gracht werd verlegd en er werd een binnenplaats toegevoegd. Toen Antonia stierf in 1904 werd het kasteel verkocht aan Theodoor Rogier Cornelis Alphons Marie van Gulick uit 's-Hertogenbosch. Deze liet het kasteel renoveren door Jos Cuypers en ook liet hij tuinen aanleggen door Leonard Springer. In 1940 werd het kasteel en de tuinen gekocht door de gemeente Sint-Oedenrode. Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed het dienst als distributiekantoor en in september 1944 als hoofdkwartier van de 101e Airborne-divisie. Daarna raakte het kasteel weer in verval en dreigde zelfs sloop, maar het werd opgeknapt vanaf 1956, waarbij de familie De Girard de Mielet van Coehoorn een aanzienlijke schenking deed onder voorwaarde dat het kasteel een publiek doel moest blijven dienen en niet meer verbouwd mocht worden. Ook de tuinen moesten intact blijven. Ook moest de herinnering aan de familie levend worden gehouden. Van 1962-1976 werd de bibliotheek in het kasteel gehuisvest. Daarna zat, tot 1997 de afdeling Sociale Zaken van de gemeente in het kasteel. Sinds 1998 worden er bedrijfsfeesten en dergelijke in het kasteel gehouden en is het in gebruik als trouwlocatie. Er is een openluchttheater en een museum.
Hoewel het kasteeltje nog enig muurwerk uit 1450 vertoont, wordt de huidige aanblik gedomineerd door de quasi-middeleeuwse veranderingen die in 1850 zijn aangebracht. Verdere restauraties waren die van Jos Cuypers in de jaren '20 van de 20e eeuw, en het herstel van 1962. Het kasteel bestaat uit een voorgebouw dat aan twee kanten een binnenplaats omsluit. De voorpoort wordt geflankeerd door twee ronde torens. Ook op de hoeken zijn uitspringende torens te vinden. Het kasteel staat op een eiland. Er is ook een vooreiland, waarop onder meer het openluchttheater is te vinden. In de ontvangsthal bevindt zich een portret van Menno van Coehoorn. De kleinzoon van diens broer was Conrad Gideon van Coehoorn, de eerste die met Sint-Oedenrode was verbonden, daar hij op Kasteel Dommelrode woonde. In de Van Coehoornzaal, die ook als trouwzaal wordt gebruikt, hangt een uitgebreide stamboom van de familie De Girard de Mielet van Coehoorn. Er zijn aquarellen te zien van de verschillende Franse bezittingen die aan dit geslacht toebehoorden. De Jean Philippe Zaal bevat een kast met de ridderordes van Jean Philippe Baron de Girard de Mielet van Coehoorn. Tuin[bewerken | brontekst bewerken] De tuin, waarin prachtige oude eiken te vinden zijn, is omstreeks 2002 gerenoveerd door Arda van Helsdingen, waarbij ook het ontwerp van Leonard Springer weer is hersteld. In de tuin bevindt zich ook de kapel van Onze Lieve Vrouw ter Troost, uit 1949.
De tuin is vrij toegankelijk.
Bron: Wikipedia 2021
Oud-Herlaar (ook: Oud-Herlaer) was een kasteel aan de Dommel, gelegen in het westen van de Nederlandse plaats Sint-Michielsgestel, vrijwel tegenover het zich in Vught bevindende Kasteel Maurick. Het kasteel verkreeg de naam Oud-Herlaar toen een kilometer stroomopwaarts opnieuw een kasteel verrees, dat Nieuw-Herlaar werd genoemd.
Eens was dit kasteel de zetel van de belangrijke heerlijkheid Herlaar (Herlaer), die zelf ook weer leengoederen uitgaf. De Lijst van heren en vrouwen van Herlaar omvat een aantal aanzienlijke adellijke geslachten. Uiteindelijk werd de heerlijkheid bezit van de markiezen van Bergen op Zoom, die nog tal van andere bezittingen hadden.
Door dit alles werd het kasteel verwaarloosd en uiteindelijk gesloopt.
De eerste schriftelijke aanwijzingen omtrent het mogelijke bestaan van een kasteel op de plaats van Oud-Herlaar dateren van 1076. De heerlijkheid echter zou voortgekomen zijn uit een voogdijschap die de familie van Herlaar uitoefende over bezittingen van de bisschop van Luik. Hierbij zou Dirk van Herlaar, die leefde in de 2e helft van de 12e eeuw, betrokken zijn geweest. In 1645 werd het kasteel beschreven door Philips van Leefdael als een seer out, sterck ghebout casteel, ghenaemt Out-Herlaer; ende voorden andere schoone goederen, mit dry watermeulens, eenen daer cooren ghemalen wordt, den anderen daer laeckens ghevolt worden, den derden daar rund voor de schoenmaeker ghemaelen wordt (een korenmolen, een volmolen, en een runmolen dus). Een anonieme prent uit het einde van de 17e eeuw toont een grote ronde burcht, met een vierkante donjon. Ook was er een kapel en een dieventoren.
In latere jaren werd het kasteel nauwelijks meer bewoond en het verviel zodanig, dat het in 1736 voor sloop werd verkocht. Slechts enkele muren bleven overeind staan en deze werden gebruikt voor de bouw van een huis, waarvan een prent uit 1842 nog getuigt. Uiteindelijk zijn dezelfde oude muurgedeelten gebruikt voor de huidige boerderij, Out-Herlaer geheten, die in 1850 werd gebouwd. In de stal is nog een schietsleuf van het vroegere kasteel bewaard gebleven.
Nieuw-Herlaar ligt op de noordoever van de Dommel, honderd meter van de buurtschap Halder, waarmee het verbonden is via een brug over de Dommel. Verder van de rivier en vierhonderd meter ten noorden van het kasteel ligt jachtslot Haanwijk.
Het complex is sinds 1973 een rijksmonument en de huidige bebouwing stamt grotendeels uit de negentiende eeuw, gebouwd als klooster en gesticht. Van de oudere bebouwing is de vijftiende-eeuwse ranke achtkante traptoren met ingesnoerde spits bewaard gebleven, waar een achttiende-eeuws deel omheen is gebouwd.
Het eind-veertiende-eeuwse kasteel lag oorspronkelijk achter de nog bestaande traptoren die in de vijftiende eeuw gebouwd is. Aan de voorkant van de toren lag een plein, omringd door een muur met schietgaten. Hier lag ook een versterkt poortgebouw met ophaalbrug. Het geheel was door grachten omgeven. In 1621 werd Nieuw-Herlaar vermeld als: Nyent-Herlaer, 't hoff tot nyent-Herlaer met zijn bijvanghe, gelijck als daer gelegen is allom tusschen de dommele aldaer vloeyende.. In 1736 meldde men: Nieuw-Herlaer aan de oostzijde van de afgebroken zaal met de kelder onder de afgebroken zaal, besingeld met zijn gragt en de rivier de Dommel, met hoven, boomgaard, stallingen, schuur, het recht van de visscherij, vischvijver inden hof, capelle, brouwerij en bequame woningen daeraen, omsingeld met hegge en plantagiën..
In 1791 werd het oude kasteel afgebroken op last van Van Bonstetten en werd het huidige gebouwd aan de andere kant van de toren. Men sprak van een zeer oud en bouwvallig gebouw, en Stephanus Hanewinkel meldde: De heer Bonstetten heeft het doen afbreken en in plaats van hetzelve een modern buytenhuys doen setten, zijnde niet van 't oud kasteel, dat een sterkte is geweest, overig gebleven als den toren. Verdere uitbreidingen vonden plaats vanaf 1799, toen het kasteel een seminarie werd. Ook de bestemmingen daarna vereisten vele verbouwingen. Na het vertrek van de katholieke instellingen in 1970 trad opnieuw verval in, maar na 1978 werd het kasteel gerestaureerd en de meeste bijgebouwen, op het Zustersklooster na, werden gesloopt.
Thomas Cornelis van Rijckevorsel kocht het kasteel om het ter beschikking te stellen voor het bisschoppelijk Grootseminarie, dat zich tot dan toe in 's-Hertogenbosch bevond. In 1806 werd een kapel gebouwd. Zand werd op illegale wijze betrokken van de nabijgelegen Wijngaardberg, een archeologisch belangwekkende plaats. In 1839 werd het Seminarie echter verplaatst naar Haaren. Van 1840-1910 was in Nieuw-Herlaar het Instituut voor Doven gevestigd, een katholieke zorg- en onderwijsinstelling voor doven, slechthorenden en doofblinden. Later kreeg Sint-Michielsgestel een veel groter dergelijk instituut. Vervolgens kwamen er diverse zustercongregaties. Eerst kwamen Franse Benedictinessen, die vanwege de Franse politiek van secularisering naar Nederland waren gekomen. Vanaf 1919 huisden er de Oostenrijkse Dochters van de Goddelijke Heiland, in 1925 was er een internaat voor BLO-onderwijs van de Zusters van de Choorstraat, en van 1926-1955 huisden er paters van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën uit Cadier en Keer. In 1955 kwam het kasteel in handen van de Stichting de Godshuizen. Deze vestigde er een instituut voor diep-zwakzinnige kinderen, en in 1960 werd het een observatiekliniek voor kinderpsychiatrie en neurologie. Dit alles werd door de Dochters van de Goddelijke Heiland verzorgd. Hiertoe moest het kasteel worden verbouwd, maar in 1970 verhuisde de instelling naar de nieuwe inrichting Herlaarhof te Vught. Het leegstaande kasteel werd in 1978 aangekocht door een onroerend-goedmaatschappij en de bijgebouwen werden toen door de alternatieve woongroep Gezond Bouwen en Wonen in gebruik genomen. Het kasteel is nu in private handen en wordt bewoond na een jarendurende renovatie.
Bron: Wikipedia 2021
Kasteel Moersbergen is een Nederlands kasteel gelegen aan het einde van de Moersbergselaan in Doorn. Het kasteel bestaat sinds begin 15e eeuw. Het kasteel behoort tot het gelijknamige landgoed.
Vanaf 1435 bewoonde Steven van Sleen als eerste het kasteel. Later namen zijn dochter Lysbeth Stevensdr. van Sleen en haar man, de Utrechter edelman Dirck de Wael, het over. In 1539 werd Kasteel Moersbergen als Ridderhofstad erkend. Het kasteel heeft diverse bewoners gehad, onder wie de Utrechtse politicus Baron Johan Daniël Cornelis Carel Willem d'Ablaing van Giessenburg.
De eerste vermelding van Moersbergen dateert uit 1435 toen het Utrechtse Domkapittel de heer Steven van Sleen beleende met ‘de timmeringhe Maersbergen’. Steven van Sleen is naar alle waarschijnlijk de bouwer van kasteel Moersbergen geweest. Vanaf de 16e eeuw werd het kasteel een aantal keren verbouwd. De Utrechtse architect Samuel Adrianus van Lunteren heeft het kasteel naar de toenmalige stijl verbouwd. De gekantelde muur met middenpoort werd afgebroken. De vensters werden hierbij ook veranderd en dakkapellen werden toegevoegd.
Rond 1860 werden er ingrijpende verbouwingen uitgevoerd door de toenmalige eigenaar, Baron Vincent Matthias d'Ablaing van Giessenburg. Dit keer in de toen populaire neo-gotische stijl. De buitenmuren van het kasteel werden bepleisterd. Tussen de duiventoren en het hoofdgebouw werd een verbindingsmuur met poort, getooid met decoratieve kantelen, gebouwd. In 1927 besloot eigenaar mr. Jan Anton Willem Luden om het kasteel ingrijpend te laten restaureren. Het uiterlijk van Moersbergen moest worden teruggebracht naar de stijl die het in de 18e eeuw had: de Hollandse renaissance. Door de heer H.J. Meierink uit Doorn werd een opmeting van het kasteel uitgevoerd en vervolgens maakte architect J.W.H. Berden een restauratie-ontwerp. Architect Berden tekende ook voor de restauratie van het Muiderslot. Kasteel Moersbergen werd weer voorzien van kruisvensters en de klokkentoren werd verlaagd. Aan de oostzijde van het kasteel werd een uitbouw afgebroken en tevens werd de pleisterlaag van de gevels verwijderd.
Bron: Wikipedia 2021
De naam Nijenrode betekent nieuw gerooide grond. Rond 1275 liet Gerard Splinter van Ruwiel hier een eerste kasteel bouwen. Zijn familiewapen bestond uit een gouden veld en een rode balk, en deze kleuren sieren nog steeds de luiken op het landgoed. Het kasteel is omringd door water en toegankelijk over een tweetal ophaalbruggen. Er is een aantal bijgebouwen. Het landgoed is toegankelijk via het poortgebouw, dat tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gebouwd. Ook het koetsgebouw werd in die tijd gerestaureerd. Boven de entree van het koetshuis is een reliëf met de ridder Gisbregt van Nijenrode.
Bewoners:
Nadat het kasteel in 1481 en 1511 was verwoest werd de ruïne in 1536 vererfd aan Johan van den Bongard, erfkamerheer van Gulik en ambtman van Grave. Na hem aan zijn zoon Bernard I van den Bongard, wiens zoon Bernard II van den Bongard het kasteel tussen 1632 en 1642 in Hollandse renaissancestijl herbouwde. Nadat het enige maanden als hoofdkwartier door de Fransen was gebruikt, werd het in 1673 in brand gestoken door Franse troepen onder bevel van Frans de Montmorency, hertog van Luxembourg.
De ruïne werd in 1675 verkocht aan de Amsterdamse koopman Joan Ortt. Het kasteel werd weer opgebouwd en bleef tot 1849 in handen van de familie Ortt. Na een openbare veiling kwam het in 1849 in handen van Jhr. W.J.A. van Romondt. Willem Hendricus de Heus kocht op dezelfde veiling land rond Nijenrode. De verkoop volgde op het overlijden van de Vrouwe Ortt van Nijenrode, geboren Schroijensteijn, op 29-11-1848. In april 1853 werd Nijenrode via een publieke veiling gekocht door Willem Hendricus de Heus, een Utrechts ondernemer en Statenlid. Op 1 mei 1854 werd het kasteel in een advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant te huur aangeboden. Voor De Heus was het een zakelijke investering. Hij woonde te Utrecht aan de Rijnkade en later in de zomermaanden op 'de Pietersberg' te Oosterbeek en in de wintermaanden eerst in Maria-Lust en later in villa Sophia's Hoeve, gebouwd bij zijn fabriek in Apeldoorn. Hoewel hij het kasteel niet bewoonde, liet hij het in 1860 voor een aanzienlijk bedrag verbouwen in neotudorstijl. In 1872 stierf hij en het kasteel vererfde op zijn zoon Henri. De nieuwe eigenaar had geen interesse voor Nijenrode, omdat hij zowel woonde als werkte in Apeldoorn. Gedurende een aantal jaren verhuurde hij het aan C.J. van der Meulen, die er een kostschool in onderbracht. Na overlijden van Henri de Heus werd het kasteel door zijn erven verkocht.
Van 1907 tot 1930 was het bezit van Michiel Onnes, een Amsterdams handelaar in koffie. Hij liet Nijenrode tot 1920 restaureren en uitbreiden. In 1930 werd het gekocht door de Amsterdamse kunsthandelaar Jacques Goudstikker. Hij gebruikte het kasteel als toonzaal voor zijn handelsvoorraad. Niet alleen mogelijke klanten werden op het kasteel uitgenodigd, Nijenrode werd ook opengesteld voor het publiek. Op deze wijze trachtte Goudstikker ook minder kapitaalkrachtigen in contact te brengen met kunst. Op en rond het kasteel organiseerde hij ook verschillende benefietconcerten en grote feesten voor de society. Zo heeft onder andere het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg in de tuin van Nijenrode opgetreden.
De Joodse Goudstikker overleed aan boord van het schip waarmee hij in mei 1940 vanuit IJmuiden naar het Verenigd Koninkrijk vluchtte. In juli 1940 werd zijn kunsthandel door het personeel verkocht aan Hermann Göring en de in Nederland woonachtige Duitser Alois Miedl. Het onroerend goed van de kunsthandel, inclusief Kasteel Nijenrode, kwam in handen van Alois Miedl. Na de Tweede Wereldoorlog, heeft de weduwe Goudstikker Kasteel Nijenrode teruggekocht van de Nederlandse Staat, die het kasteel na de bevrijding in beheer had. Zij heeft het kasteel in 1950 weer verkocht.
Universiteit:
In 1946 vestigde de Stichting Nijenrode, Instituut voor Bedrijfskunde zich in het kasteel, dat in 1950 door de stichting werd aangekocht. In 1982 veranderde de naam in Universiteit Nijenrode, totdat eind jaren 1990, met het oog op internationaal opereren de 'ij' vervangen werd door de 'y', en daarmee de spelling veranderde naar "Universiteit Nyenrode". Sinds 2005 staat de universiteit bekend als Nyenrode Business Universiteit. Het kasteel is niet toegankelijk voor publiek.
Bron: Wikipedia 2021
Niet ver van Nijenrode aan de overkant van de Vecht, staat een eenvoudig huis, de ridderhofstad Oudaen. Het middeleeuws huis bestond oorspronkelijk uit een hoge woonvleugel met twee torentjes. In de zeventiende eeuw werd daar een tweede vleugel tegenaan gebouwd. Een van de torens is daarbij gedeeltelijk afgebroken, van de ander maakte men een hangtoren.
Het huis staat op een fundering van een ouder, middeleeuws gebouw, met muren van een meter dik. Hoewel rondom het huis de ene na de andere fraaie buitenplaats werd aangelegd, bleef Oudaen vrij eenvoudig, In de negentiende eeuw bekleedde men zelfs de zijgevel van het huis, die naar de Vecht is gekeerd, met planken. Deze zijn bij de laatste restauratie verwijderd. Het huis biedt op het ogenblik een waardig onderdak aan een kunsthandel.
Oudaen, dat in 1303 voor het eerste werd genoemd, had een relatie met het ‘stadskasteel’ huis Oudaen aan de Oudegracht in Utrecht. Dit grote huis dat rond 1300 gebouwd is, bevond zich aan het eind van de 14de eeuw in handen van hetzelfde geslacht Oudaen. Aan de Utrechtse Oudegracht ligt dus "Stadskasteel Oudaen" uit de 13e eeuw. Dit bijzondere monument kent een veelbewogen geschiedenis: ridders en machtige patriciërs bewoonden het pand en in de 19e en 20ste eeuw fungeerde het als oude mannen- en vrouwenhuis.
Een grondige restauratie van het kasteel van 1984 tot 1986 heeft geleid tot een hoogwaardige vorm van horeca, die verschillende mogelijkheden biedt. De Stoombierbrouwerij van Stadskasteel Oudaen is gelegen in de kelders aan de grachtenwerf. Hier wordt het bekende Ouwe Daen, Jonge Daen en Linteloo Gold op ambachtelijke wijze gebrouwen. Je vindt er ook een proeflokaal, restaurant, theater en vergaderzalen.
Oud Amelisweerd ligt Aan de Kromme Rijn tussen Utrecht en Bunnik, Koningslaan 9. Ameli(u)s uten Werde krijgt in 1224 een stuk grond (waard) in leen van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht. Hierop liet deze ridder een ridderhofstad bouwen. Op het waard dat ridder Amelis in leen kreeg liet hij een kasteel bouwen. (In de loop der tijden veranderde Amelis-waard in Amelis weerd). Het bezit van een ridderhofstad was één van de vereisten om toegelaten te worden tot de ridderschap van de provincie. Later werd het bezit van ridder Amelis door zijn zonen in drieën gedeeld. Twee delen vormden samen Oud-Amelisweerd, het andere deel werd Nieuw Amelisweerd. In 1536 wordt Oud-Amelisweerd als ridderhofstad erkend.
In 1761 kreeg Baron Gerard Godard Taets van Amerongen van zijn schoonvader het landgoed Oud-Amelisweerd in leen. Er kwam een brug over de Kromme Rijn en ook de tuinen veranderden van karakter. In 1808 kwam Lodewijk Napoleon in het bezit van zowel Oud- als Nieuw-Amelisweerd. De koning had het plan om van Amelisweerd een koninklijke residentie te maken. Op Oud-Amelisweerd wilde hij zelf wonen; op Nieuw-Amelisweerd wilde hij zijn manschappen vestigen. De heerschappij van Lodewijk Napoleon duurde maar kort en in 1810 verdween hij richting Frankrijk. De Utrechtse Koningswegen en de Bunnikse Koningslaan herinneren nog aan hem.
In 1951 ging het landgoed Oud-Amelisweerd over in Utrechtse handen, toen de gemeente het kocht van de familie Bosch van Drakestein. Ook de pachtboerderijen Zonnewijzer en Willegenburg hoorden daarbij. De bewoners waren: in 1224 ridder Ameli(u)s uten Werde. In 1761 Baron Gerard Godard Taets van Amerongen. Van 1808-1810 Koning Lodewijk Napoleon. Tot 1951 familie Bosch van Drakestein. Vanaf 1951 is het in bezit van de gemeente Utrecht.
Oud-Amelisweerd wordt beheerd door het Stichting Museum Oud Amelisweerd. voor meer informatie zie www.moa.nl . De openingstijden van het museum zijn: dinstag t/m zondag van 13.00 tot 17.00 u. Het park rond het huis is vrij toegankelijk.
Kasteel Onsenoort ligt aan de Abdijlaan 6 in Nieuwkuijk (hoort thans bij Heusden). De eerste vermelding van Onsenoort vinden we in een handschrift van 1266. In 1372 brandde het huis af en werd de verlaten ruïne door de omwonenden als steengroeve gebruikt.
In 1382 begon men met de wederopbouw. De overgebleven toren van vandaag stamt uit die periode. In 1787 werd het kasteel geplunderd en daarna raakte het in verval. In 1823 was er niet veel meer over dan de toren. Er was destijds wel een nieuw huis gebouwd.
De paters Cisterciënzers lieten in 1903 een nieuwe abdij tegen de toren aan bouwen. Kasteel Onsenoort lag op de grens tussen Brabant en Holland, waardoor het een grote rol speelt in de grensgeschillen tussen beide gebieden, en had hier dan ook veel van te lijden. In het genoemde handschrift vinden we Gerlach de Rovere als heer van Waalwijk, Drunen, Onsenoort en Vlijmen.
In 1359 vinden we Jan van den Plassche, bastaardzoon van hertog Jan I van Brabant, als heer van Onsenoort. Datzelfde jaar verkocht hij het kasteel aan Jan Paulusz van Heusden. Rutger van Ouden kocht in 1368 de heerlijkheid met kasteel. In 1372 stak Brabander Jan van Nederveen het huis in brand, waardoor het huis grotendeels verwoest werd. In 1374 kwamen Wenceslaus en Johanna van Brabant met Albrecht van Beieren overeen de grensverschillen aan scheidsrechters over te laten. Aldus geschiedde in dezen bepaalde datzelfde jaar dat Vlijmen en Engelen tot het Land van Heusden behoorden, Holland dus.
In 1382 werd Jan Cuijst beleend met de heerlijkheid Onsenoort en begon dankzij financiële steun van hertog Albrecht gelijk met de opbouw van het kasteel. Tot 1583 bleef de heerlijkheid in bezit van het geslacht Cuijst van Wijck. Via vererving kwam het in handen van de familie Van Malsen. In 1672 werd het nagelaten aan Gerard van Poelgeest, wiens weduwe de heerlijkheid in 1690 verkocht aan Mattheus Hoeuft. Na enkele andere geslachten werd het huis tijdens een openbare verkoping verkocht aan de paters Cisterciënzers, die de abdij Mariënkroon
Voor Ravensdonk hoeft u geen verre reis te maken, want dit huis ligt midden in de binnenstad van Eindhoven op de hoek Vestdijk- Ten Hagestraat. Het is een rijksmonument en is gebouwd in 1825. Omdat het dus vrij recent is en geen vestingsfunctie had, kun je het eigenlijk geen kasteel noemen. Met kasteel Ravensdonk bedoelen we dan ook het middeleeuwse gebouw waar helaas helemaal niets meer van over is.
Ravensdonk is gebouwd als villa voor de Eindhovense notaris J.F. van der Heijde. Het blokvormige gebouw is aan de ene zijde vijf en aan de andere zijde vier vensters breed. De boven elkaar gelegen rondboogvensters liggen iets terug in een ondiepe nis die loopt vanaf de grond tot boven het raam op de eerste verdieping. Daarboven bevindt zich een cordonlijst en een attica-zone met rechthoekige vensteropeningen. De gevel wordt bovenaan door een kroonlijst met tand- en daklijst afgesloten.
Onder de villa en het perceel bevinden zich de fundamenten van het kasteel dat in 1422 door Jan van Schoonvorst als heer van Eindhoven werd gebouwd. Vanaf het einde van de 16e eeuw raakte dit kasteel steeds verder in verval. De laatste restanten werden in 1676 gesloopt.
Ravensdonk is nu een restaurant en biedt vergaderaccomodatie aan.
(Bronnen: A.Verhoeven: Archeologisch onderzoek in de binnenstad an Eindhoven, A.Verhoeven en F.Theuws: Het Kempenproject 3, De middeleeuwen centraal (Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem deel 33), blz. 245-260 en N.Arts: Het kasteel van Eindhoven ISBN: 90-72478-18-5)
Hoewel de Ridderzaal, die vroeger de 'Grote' of 'Nieuwe Zaal' genoemd werd (de oude Zaal lag achter de Ridderzaal) er oud uit ziet, heeft hij er eeuwenlang anders bijgestaan. In de 19e eeuw heeft men allerlei gebouwtjes die er in de loop der eeuwen bijgebouwd waren verwijderd en de middeleeuwse gevel voor een groot gedeelte gereconstrueerd. De Ridderzaal, het (dwars) daarachter gebouwde Rolgebouw en de vierkante "De Lairessevleugel" daar weer achter, was het Grafelijke paleis.
Over de geschiedenis van het gebouw bestaan verschillende theorieën. Zeker is wel dat Floris IV op 16 november 1229 een hoeve kocht die bij een duinmeer lag. Deze hoeve was rond 1204 erg beschadigd tijdens de Loonse oorlog.
De Graven van Holland bezaten al een Jachthuis bij de Hofvijver in 1097. Het was een groot gebouw van steen dat 600 jaar is blijven (be)staan. Het was omgeven door wallen en grachtjes.
Hoewel de woning van de Graven stevig genoeg was om tot het einde van de 17e eeuw te blijven staan hebben de Graven toch gekozen voor een nieuwe woning. Roomskoning Willem II Floris V hebben de hoeve vervangen door een indrukwekkend paleis van steen.
De houten kap (dak), is in 1900 gereconstrueerd naar opmetingen van de oorspronkelijke, reeds in 1861 afgebroken, bekapping. De buitenmuren zijn 1,20 meter dik. Op 26 meter bevindt zich de 38 meter lange en 17,80 meter dakconstructie: in vrije bespanning, dus zonder enige steun van pilaren! Dat maakte het gebouw volkomen uniek in de tijd dat het gemaakt werd! Het bovenste gedeelte van het gebouw en de twee (36 meter hoge) ronde torens zijn de oudste onderdelen van de huidige Ridderzaal. Het portaal en de twee torenspitsen dateren van 1880. De beroemde fontein, met het beeld van Willem II, is in 1885 geschonken door Jhr. Victor de Stuers en 86 (!) andere inwoners van Den Haag als dank voor de restauratie van de Ridderzaal.
Vóór de verbouwing van 1860 zijn er plannen geweest om het hele complex af te breken. Een tekening uit 19e eeuw laat een enorm Neo-Classicistisch gebouw zien, gelegen aan de Hofvijver. Hagelwit en lijkend op de Amerikaanse regeringsgebouwen. Over de Hofvijver was in de plannen een witte brug bedacht en het eiland was naar het midden verplaatst. De brug zou over het eiland heenlopen.
Eerlijk is eerlijk, de tekening is indrukwekkend. Deze plannen waren echter te duur voor Nederland en niet uitvoerbaar. De Ridderzaal zelf was na het tijdperk van de Graven niet meer in gebruik als paleis. Het is daarna gebruikt als stal, als kazerne en zelfs een tijdlang als loterij-hal.
In 1994 en '95 heeft de Eerste Kamer in de Ridderzaal vergaderd, omdat op dat moment de vergaderruimte van diezelfde Eerste Kamer gerestaureerd werd. De Ridderzaal wordt nu alleen nog maar gebruikt voor bijzondere bijeenkomsten, zoals de opening van de Staten-Generaal. Ook is er dagelijks een rondleiding. De kosten zijn 5 euro per persoon en reserveren kan op nummer 070-364 61 44.
De straat Ridderzaal heeft wel dezelfde postcode als de Genderbeemd maar hoort officieel bij de buurt Hanevoet.
In St. Michielsgestel vindt u de Grote en de Kleine Ruwenberg (Huize Boecop). De Grote Ruwenberg stamt uit ongeveer 1335 Van het oorspronkelijk uit 1335 stammende kasteel zijn alleen een achtkantige traptoren uit de zestiende eeuw en twee zijvleugels overgebleven. De fraters van Tilburg bouwden in 1852 een internaat, waarin de overgebleven delen van het kasteel werden opgenomen. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd de kostschool gesloten en moest het neo-renaissance-gebouw plaatsmaken voor een weinig fraaie nieuwbouw. De resten van het kasteel bleven gespaard en worden nu omringd door moderne gebouwen die dienst doen als opleidingscentrum en conferentieoord.
De Kleine Ruwenberg werd in 1430 gebouwd ten zuiden van kasteel Ruwenberg (De Grote Ruwenberg). In 1729 was het huis nogal bouwvallig, maar de nieuwe eigenaar nam het herstel ter hand. In 1842 brandde het huis af en werd herbouwd in de huidige vorm. Een deel van de bebouwing stamt nog uit 1532.
De eerste bewoner was jonkheer Gijsbert Pels, die het huis in 1430 liet bouwen. Rond 1530 is jonkheer Nicolas Spieringh kasteelheer, die het huis nalaat aan zijn dochter Mechteld. Zij huwde met jonkheer Gerrit van Boecop, wiens naam het huis ook wel draagt: Huize Boecop. In 1652 erven twee kinderen Van Boecop het huis, Christoffel en Ernest. Een dochter uit het eerste huwelijk van Ernest erft het kasteel. Na 1720 behoort het huis toe aan diverse eigenaren tot dat het in 1974 door de gemeente wordt gekocht. Het huis wordt nu privé bewoond en is niet te bezichtigen.
Het Huis te Schelluinen of ook wel Schelluin(d)erberg genaamd ligt nabij Gorinchem en is een opmerkelijke edelmanswoning in renaissancestijl gebouwd, mogelijk op fundamenten van een jachtslot dat Dirk van Altena rond 1200 bouwde. Hij schonk dit bezit in + 1220 aan de Ridders van de Duitse orde, die er een Commanderij in vestigden. De naam “De Oude Pastorie” duidt op tijdelijk gebruik voor dat doel. Deze buitenplaats ligt aan de Vliet ten noorden van Schelluinen op een lichte verhoging en is omgracht. De huidige bewoners hebben er een formele tuin en royale boomgaard aangelegd.
Rond 1450 was Jan van Goerl de eigenaar van dit Arkels leengoed, dat oorspronkelijk bestond uit een boerderij en herenkamer, die nabij het kerkhof en een kerk lagen. In 1545 wordt het verkocht aan Jan Snouck Jacobsz. Hij liet op hetzelfde terrein een rechthoekig hoog huis met een traptoren bouwen. Later volgde een uitbreiding. In 1572 werd helaas een groot deel van Schelluinen door de geuzen in de as gelegd, ook de 14de-eeuwse kerk leed schade. Er waren nog een aantal verschillende eigenaren totdat het bezit in 1765 werd verkocht aan de diaconie. De gehuurde buitenplaats werd ook officieel pastorie.
In 1813 werd Schelluinen het strijdtoneel van de oorlog tussen de Fransen en de Pruisen. Naar aanleiding van een brand werd in 1841 de gracht rond de pastorietuin uitgediept. Lange tijd dreigde Schelluinderberg gesloopt te worden op verzoek van de plaatselijke geestelijkheid. . Uiteindelijk is er een nieuwe kerk en pastorie gebouwd en is in de jaren twintig van de 20ste-eeuw Schelluinderberg grondig gerestaureerd. De gevels munten uit door een fraaie detaillering. Opvallend zijn de speklagen, muurankers en fijn beeldhouwwerk. Sinds 1954 is Schelluinderberg particulier bezit en is het een rijksmonument. Het is niet te bezichtigen.
(Bron: Kastelen en Buitenplaatsen in Zuid-Holland)
Kasteel Stapelen ligt aan de zuidwestrand in Boxtel ten noorden van het spoor. Kasteel Stapelen doet thans dienst als klooster, missiemuseum en provincialaat van de paters Assumptionisten. Het is gebouwd op een eiland in de meanderende Dommel, die als gracht fungeert. Oorspronkelijk stamt Stapelen uit de 13de eeuw en tot de oudste delen behoren de kapel en de Ridderzaal. In de 16de eeuw werden de vakwerkwanden vervangen door stenen muren. In die tijd kwamen er ook een poortgebouw bij en de achtkantige toren rechts ervan.
In 1858 kreeg het kasteel een geheel nieuw aanzien in neogotische stijl met kantelen, vensters en bouwsels. Later kwam er een seminarie bij en autoboxen op de binnenplaats. Men is nog steeds bezig met een grootscheepse restauratie. In 1293 wordt het kasteel in Boxtel genoemd. Willem van Kuyc kreeg Stapelen in leen in 1288. Door vererving en huwelijk kwam het kasteel vervolgens in handen van respectievelijk de geslachten Van Merheim, Van Diest en Van Ranst.
Rond 1380 vond in Boxtel een wonder plaats. Door de priester Eligius van den Aker werd tijdens de H. Mis in de kapel witte geconsacreerde wijn gemorst op het altaarkleed. Er verscheen op de doeken een rode vlek die er niet uitgewassen kon worden. Aan deze gebeurtenis herinnert de jaarlijkse H. Bloedprocessie in Boxtel. Enkele voorname personen zoals Willem van Oranje en Koning Lodewijk XIV logeerden er korte tijd.
Stapelen is in de 16de eeuw ook het bezit van het geslacht Van Horn. Stapelen werd een aantal malen doorverkocht en in 1857 werd Jan Hendrik Mahie de nieuwe eigenaar. Hij heeft het kasteel het huidige aanzicht gegeven. In 1915 kochten de paters Assumptionisten het kasteel. De paters wonen er nog steeds al zijn er nog maar 13 leden over.
(Bron: Kastelengids van Noord- Brabant ISBN 90-5345-146-3 )
Neerlangbroek, die schrale hoek, daar wonen niets dan edellui en bedellui, roofridders en broodbidders. Daar zijn niets dan kastelen en nesten. Sterkenburg is het beste.
Sterkenburg ligt aan de Utrechtse Langbroekerwetering tussen Driebergen en Doorn. Dit gebied werd in de 12de eeuw ontgonnen en de Langbroekerwetering diende voor de afwatering van het sompige terrein. Rond 1300 werden hier een groot aantal woontorens gebouwd op weinig grond omgeven door een gracht. Ridderhofstad Sterkenburg gaat terug tot ongeveer 1250 en was oorspronkelijk een veelhoekige burcht. Daarvan is de grote ronde toren, een donjon, die in de schildmuur was opgenomen, bewaard gebleven. De rest van het gebouw dateert pas uit de jaren rond 1850 toen de oude burcht werd gesloopt en op de oude fundamenten een geheel nieuw kasteel werd gebouwd. De middeleeuwse ronde toren – een bijzonderheid tussen alle vierkante woontorens – kreeg een neogotische toevoeging in het venster van de op de begane grond gelegen kapel en de gekanteelde trans.
Sterkenburg is rond 1250 gesticht door een lid van de familie Van Wulven, die een rol kan hebben gespeeld bij de ontginning van het gebied. Sterkenburg was vermoedelijk hun stamslot. De bouwheer van het 19de-eeuwse huis is mr. K.J.F.C. Kneppelhout.
Het landgoed Sterkenburg is ± 250 hectare groot. Het bestaat uit landerijen met diverse boerderijen aan de Langbroekerdijk, Gooijerdijk en Sterkenburglaan. In het centrum ligt temidden van een gracht en bossages het kasteel met in de directe omgeving de tot woonhuis verbouwde oranjerie en de voormalige tuinmanswoning. Tot het complex behoren ook een gemetselde duiventoren, ommuurde moestuin, berceau en bruggetje in neogotische stijl. Het koetshuis is in 1976 afgebrand.
Het landgoed de Wamberg ligt in Berlicum ten Zuid-Oosten van ’s-Hertogenbosch. Pachthoeve 'De Grote Wamberg' bestond al in 1368, maar pas rond 1510 werd het kasteel als speelhuis gebouwd. Het werd gewijzigd in 1620. In 1769 werd het huis uitgebreid, en rond 1920 nogmaals vergroot. In 1975 werd het huis grondig verbouwd, waarbij o.a. wijzigingen van de laatste verbouwing verwijderd werden. De toegangspoort is van 1799. Het nabij gelegen speelhuis Eikenlust behoort ook tot het landgoed.
Het kapittel van de St. Janskerk uit Den Bosch is de oudst bekende eigenaar van "het goed de Wamberch". In 1446 wordt familie van den Eijnden de volgende bezitter. Tussen 1512 en 1544 is het Goed in eigendom van de familie van Erp, waarna de familie van Thienen het huis in bezit krijgt. De familie van Bergen is van 1586 tot 1668 eigenaar
Via de families van Lier, Buijsen en Ermers komt het Goed in 1768 aan de familie van Rijckevorsel. Deels via vererving en deels via koop komt het gehele Goed in 1813 in handen van de familie van Lanschot, die het huis als buitenverblijf gebruikt en er zelden verblijft. In 1887 komt het Goed bij de dood van de laatste Van Lanschot weer terug bij de Van Rijckevorsels, die het gehele landgoed nog steeds in bezit hebben, op het kasteel na. Het kasteel met het terrein binnen de grachten werd 1973 verkocht aan een dochteronderneming van Philips, en in 1975 komt het huis aan Pieter Louwers. Na diens dood wordt het huis door de erven in 1986 verkocht aan J.G.M. Speetjens, notaris te St. Maarten.
Het huis wordt bij tijd en wijle privé bewoond. Het is niet te bezichtigen, maar vanaf de weg te zien.
Zeer uitgebreide informatie vindt u in het boek De Wamberg te Berlicum, het landgoed en zijn eigenaren, geschreven door Wim v.d. Heijen in samenwerking met de heemkundekring “De Plaets” te Berlicum.
Het Huis Wickenburg ligt in de provincie Utrecht onder Wijk bij Duurstede in de buurt van het kleine plaatsje ’t Goy. De Utrechtse provincie is erg veel kastelen rijk: zoals kasteel De Haar, Slot Zuylen, Groeneveld, Oudaen, Moersbergen, Nijenrode, Sterkenburg. Over Wickenburg is iets minder informatie voorhanden.
Het huis ligt 1 km ten westen van het dorp 't Goy, gemeente Houten en werd ook Westenstein genoemd. In 1300 komt het huis voor het eerst voor onder de naam Westenstein, rond 1381 is die naam veranderd in Wickenburgh. In 1300 is het kasteel Westenstein in bezit van Hubert van Goilberdinghen. Het is niet precies duidelijk waarom het kasteel eerst Westenstein heet en vanaf 1381 Wickenburgh. Mogelijk werd Westenstein voor 1381 verwoest en kreeg het nieuwe kasteel de naam Wickenburgh.
In 1409 komt het kasteel in bezit van Willem van Oostrum, die waarschijnlijk niet zelf op het kasteel woonde, maar het verpachtte. Tot 1630 blijft het kasteel in bezit van de familie van Oostrum. In dat jaar wordt het huis in opdracht van jhr. Willem van Oostrum eigendom van Lubbertus van Westrenen. Via vererving komt het huis dan uiteindelijk in 1741 in bezit van de familie Wttewaal, die nog steeds eigenaar van het huis is.
Hier volgt een overzicht van de eigenaren: 1300 Hubert van Goilberdinghen, 1409 Willem van Oostrum, 1409 - 1630 familie van Oostrum - 1630 jhr. Willem van Oostrum, 1630 Lubbertus van Westrenen en tot op heden de familie Wttewaal.
Het huis ligt in een mooie lommerrijke omgeving en is niet voor het publiek toegankelijk.
Zuydewijn ligt onder Vrijhoeve-Capelle nabij Sprang-Capelle en kan gelden als een typische vertegenwoordiger van het eenvoudige edelmanshuis op het platteland, zoals er in heel Nederland talrijke hebben bestaan.
Een deel van dit huis, dat in de late Middeleeuwen de “Stenen Camer” genoemd werd, dateert waarschijnlijk uit het eind van de 16de eeuw. Het betreft het vooruitspringende middenstuk en de haaks daarop staande linkervleugel, die beide een trapgevel hebben. Mogelijk werd bij het bouwen hiervan gebruik gemaakt van oudere delen. Een belangrijke verbouwing vond plaats in de 17de eeuw, toen het huis in bezit was van het geslacht Van Nuyssenborgh. Hierbij werd de noordvleugel toegevoegd.
Ook in de 18de en 19de eeuw zijn nog kleine verbouwingen uitgevoerd, zodat het huis het stempel draagt van verschillende bouwfasen. Er werd onder meer een huiskapel (1738) toegevoegd. De kleuren van de luiken verwijzen naar de heraldische kleuren van het wapen van de familie De Roy van Zuidewijn, die het huis via de familie Montens sinds het eind van de 18de eeuw in bezit heeft.
Van belang is het terrein bij het huis, aan beide zijden van de weg en de Hoge Vaart, omdat hier de historisch-landschappelijke eenheid van huis en bijbehorend gebied bewaard is gebleven. Dikwijls is die samenhang tussen het gebouw, het ‘terrein van vermaak’ en de landerijen, de economische basis van het gehele complex, verloren gegaan, maar bij Zuydewijn bleef die band bestaan.
Bronnen: Buitenplaatsen; Jaarboek Monumentenzorg 1998. Internetsite Amsterdamse Monumenten.)
P. Monypenny
Theekoepeltjes
Hieronder volgt nog een klein stukje over de zogenaamde theekoepeltjes.
De theekoepels staan er al honderd jaar of meer, maar komen pas tot hun recht bij schitterend weer. Ze horen bij landgoederen en deftige buitenplaatsen. Naast theekoepel, heten ze ook theehuisjes, prieel of lusthuisjes. Ze zijn inderdaad voor het aangenaam vertoeven gesticht. Als plekje waar de gegoede bewoners van het buitenhuis zich konden overgeven aan het theedrinken, aan het biljarten soms, maar vooral om gezien te worden en om het verkeer gade te slaan. De bloeiperiode van deze theehuisjes was in de 18de en begin 19de eeuw. De bekendste streken met veel theekoepeltjes, lagen bij Amsterdam en Utrecht. In Loenen aan de Utrechtse Vecht zijn er nog twintig stuks overgebleven. Ze stonden verder aan de Amstel, de Gein, aan de Zaan en in de Watergraafsmeer (waar het landgoed Frankendael 'het laatste Huis in de Meer' is).
De eigenaren, rijke kooplieden uit Amsterdam, vertoefden graag buiten waar "alle Weegen en Laanen pronken met aangename Lusthoven, waar van veele der Landhuijsen malkanderen in pragt trotseren". Vaak was het buitenverblijf de hele zomer bewoond en reisden ze per karos of per trekschuit als echte dagforensen. Op de Vecht waren drie trekschuitdiensten daags, waarvan één sneldienst: 'de vlieger'. Het meeste verkeer ging te water, waarom veel theekoepeltjes aan die rivier gebouwd zijn. Daar werd je gezien en daar was wat te zien. Elders in den lande, ook in het Noorden, liggen theehuisjes vaker in parken of aan de weg. Hun bouw is ook zes- of achthoekig (soms rechthoekig), met een aparte dakvorm en vaak een sierlijke schulprand. De ramen en openslaande deuren zijn hooggeplaatst voor het uitzicht, zodat er een trapje en een keldertje kan zijn.
Voor verdere informatie kan de Openbare Bibliotheek in Amsterdam misschien uitkomst bieden, het documentatie-/informatiecentrum zal u vast verder kunnen helpen. Misschien een goede reden om eens een ander deel van Amsterdam te bezoeken.
Jaar: 1977
Locatie: Karel de Grotelaan / Meerveldhovenseweg
Materiaal: cortenstaal
Afmetingen (h x b x d): 1060 x 1650 x 1650 (cm)
In opdracht van: Gemeente Eindhoven
‘Swing’, het ruim tien meter hoge beeld van cortenstaal, is sinds de plaatsing in 1977 de mijlpaal in het gebied rond de Karel de Grotelaan in Eindhoven. Kunstenaar Arie Berkulin (1939) koos deze plek omdat cortenstaal oxideert. De roestbruine kleur die hierdoor ontstaat, correspondeert met de nabij staande rode beuk. De belangrijkste reden lijkt echter de mogelijkheid het beeld van meerdere kanten te bekijken. Komend vanuit Eindhoven ziet men een op zijn punt staande driehoek die, zodra men eromheen rijdt, verandert in een vierkant, een driehoek met de punt omhoog en uiteindelijk een kruisvorm. Het beeld blijft door zijn ingenieuze constructie verrassen en voldoet dan ook aan Berkulins eis dat een werk ‘actief in de ruimte moet staan’.
Opvallend is dat zijn beelden, die gemaakt zijn uit materialen als ijzer, messing, koper en zink, niet altijd direct geometrische vormen in herinnering roepen. De beelden ‘Crawl’ en ‘Sirene’ bijvoorbeeld vormen een vloeiend geheel, pas op het tweede gezicht blijken ze wel degelijk samengesteld uit geometrische basisvormen. Berkulins beelden kunnen gezien worden als een vroeg voorbeeld van de wens van de kunstenaar om de perceptie van de toeschouwer deel uit te laten maken van een publiek kunstwerk. Het is tegelijkertijd ook een typisch Nederlands voorbeeld van een tendens die al in de jaren zestig door het minimalisme in de Verenigde Staten was ingezet. Het ging erom objecten te maken die de toeschouwer een verhoogd bewustzijn moesten geven van zijn/haar eigen status als ‘publiek subject’. In deze tijd van interactiviteit en de beeldruis van de nieuwe media lijken deze vroege voorbeelden van participatie van de toeschouwer nogal droog. Toch was destijds de strategie om ruimtelijke beelden te maken die van alle kanten bekeken konden worden en daarmee steeds een ander perspectief boden, een wezenlijk nieuwe wending.
Bron: http://www.kunstenpubliekeruimte.nl/werk_334.html (bestaat niet meer)
Voor een beschrijving hiervan verwijzen we naar de pagina op de Eindhoven Encyclopedie: http://www.eindhoven-encyclopedie.nl/index.php/Gender
Voor een beschrijving hiervan verwijzen we naar de pagina op de Eindhoven Encyclopedie: http://www.eindhoven-encyclopedie.nl/index.php/Afwateringskanaal
Voor een beschrijving hiervan verwijzen we naar de pagina op de Eindhoven Encyclopedie: http://www.eindhoven-encyclopedie.nl/index.php/Gemeentegrenzen_en_annexaties